ECLI:NL:CRVB:2015:2865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/5123 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en terugvordering van te veel verstrekte studiefinanciering na inschrijvingscontrole

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die studiefinanciering ontving, stond ingeschreven als examendeelnemer, wat geen recht op studiefinanciering oplevert. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op 28 februari 2014 besloten om de studiefinanciering van appellante over de maanden augustus en september 2013 te herzien en de te veel verstrekte studiefinanciering terug te vorderen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat de minister terecht had gehandeld. De appellante had niet voldaan aan de voorwaarden voor studiefinanciering, aangezien zij niet stond ingeschreven voor een voltijdse opleiding. De Raad wees erop dat de appellante niet had doorgegeven dat zij haar inschrijving had gewijzigd en dat de minister niet op de hoogte kon zijn van deze wijziging. De stelling van appellante dat zij recht had op studiefinanciering omdat zij een examen had afgelegd, werd verworpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5123 WSF
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 juli 2014, 14/2622 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O. Arslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Arslan. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 28 februari 2014 (bestreden besluit) heeft de minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 12 december 2013 gehandhaafd waarbij het recht op studiefinanciering van appellante over de maanden augustus en september 2013 is herzien, in verband waarmee de over die maanden te veel verstrekte studiefinanciering is teruggevorderd en ten laste van appellante een ov-schuld is vastgesteld. Aan de herziening ligt het standpunt ten grondslag dat na een inschrijvingscontrole is gebleken dat appellante in bovengenoemde periode niet stond ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Appellante stond ingeschreven als examendeelnemer, aan welke vorm van inschrijving geen recht op studiefinanciering kan worden ontleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat nu vaststaat dat appellante vanaf 1 augustus 2013 niet langer stond ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding zij vanaf die datum geen recht meer had op studiefinanciering. De stelling van appellante dat de minister haar had moeten informeren over de gevolgen van het zijn van extraneus, wat daar verder ook van zij, ziet er aan voorbij dat de minister niet op de hoogte was en kon zijn van het feit dat appellante haar inschrijving had gewijzigd. Appellante heeft deze wijziging immers niet doorgegeven. Van schending van beginselen van behoorlijk bestuur is dan ook geen sprake. In het geval van verwijtbaar handelen van de onderwijsinstelling van appellante dient zij zich tot deze instelling te wenden.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft herhaald dat zij wel recht heeft op studiefinanciering in de maand augustus 2013 omdat zij de herkansing van het examenonderdeel BE Rekenvaardigheid van haar opleiding op 29 augustus 2013 met succes heeft afgelegd, waarna zij op 5 september 2013 het diploma van haar opleiding heeft behaald. De minister en de onderwijsinstelling hebben voorts nagelaten haar te informeren over de gevolgen van de inschrijving als extraneus voor het recht op studiefinanciering. Ook de website van de minister geeft hierover geen informatie. Nu appellante niet wist, en gelet op het voorgaande ook niet kon weten, dat zij bij inschrijving als extraneus niet langer recht had op studiefinanciering is het onredelijk dat zij de gevolgen van de herziening moet dragen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd. De Raad ziet geen reden anders over deze gronden te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan en sluit zich in grote lijnen aan bij de overwegingen van de rechtbank.
4.2.
De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.1.
De wetgever heeft de minister met artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 de bevoegdheid gegeven om, indien op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens te veel studiefinanciering is toegekend, tot herziening over te gaan. De wetgever heeft beoogd dat een toekenning van studiefinanciering die in strijd is met de bepalingen van de Wsf 2000 wordt teruggedraaid. Met de vaststelling dat over de periode 1 augustus 2013 tot 1 oktober 2013 aan appellante ten onrechte studiefinanciering is toegekend op basis van het achteraf bezien onjuiste gegeven dat appellante stond ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding, is voldaan aan de voorwaarde voor herziening als omschreven in artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000. De omstandigheid dat appellante niet wist dat zij door de inschrijving als extraneus niet langer recht op studiefinanciering had is niet van betekenis voor het ontstaan en de uitoefening van de bevoegdheid tot herziening ex artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000.
4.2.2.
Er valt voorts geen rechtsregel aan te wijzen op grond waarvan de minister appellante persoonlijk had moeten informeren over de gevolgen van een inschrijving als extraneus voor het recht op studiefinanciering. Het behoort tot de hoofdlijnen van de Wsf 2000 dat slechts voor het volgen van een voltijdse opleiding recht op studiefinanciering bestaat, van welke hoofdlijnen iedere student wordt geacht op de hoogte te zijn. Dat appellante heeft nagelaten zich te informeren over de gevolgen van haar inschrijving als extraneus voor het recht op studiefinanciering komt dan ook volledig voor haar risico en rekening.
4.2.3.
Het enkele afleggen van een examen op 29 augustus 2013 betekent evenmin dat appellante voor de maand augustus 2013 recht heeft op studiefinanciering.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Fotchind

AP