ECLI:NL:CRVB:2015:2854
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Mede terugvordering bijstandsuitkering en gezamenlijke huishouding zonder dringende reden voor invordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die bijstand ontving, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, die de bijstand van zijn partner [X] had ingetrokken en de kosten van bijstand van € 17.975,31 mede van de appellant had teruggevorderd. De terugvordering was gebaseerd op het feit dat appellant en [X] vanaf 4 november 2002 een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet was gemeld aan het college.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college terecht had besloten om de vordering niet kwijt te schelden, omdat deze was ontstaan door verwijtbaar gedrag van de appellant en [X], namelijk het schenden van de inlichtingenverplichting. De Raad benadrukte dat de bevoegdheid om af te zien van terugvordering discretionair is en dat het college de Beleidsregels Terugvordering Apeldoorn WWB had gevolgd.
De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van verdere invordering af te zien, ondanks de door appellant aangevoerde psychische problemen van [X] en hun financiële situatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding in overeenstemming was met de Beleidsregels. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, met P.C. de Wit als griffier.