ECLI:NL:CRVB:2015:2852
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van een ondervloer in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft appellant op 27 mei 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een ondervloer. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten volgens hen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit eigen middelen moeten worden bestreden. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Amsterdam heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellant is vervolgens in hoger beroep gegaan.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door de woningbouwvereniging is gesommeerd om een ondervloer aan te leggen, en dat hij niet over de financiële middelen beschikt om dit te doen. Hij vreest dat hij uit zijn woning gezet zal worden als hij niet aan deze eis voldoet. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, in dit geval artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB).
De Raad concludeert dat de kosten voor het leggen van een ondervloer tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen van appellant. Bijzondere bijstand kan alleen worden verleend indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. De Raad oordeelt dat appellant geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die zijn aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.