ECLI:NL:CRVB:2015:2842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
14/261 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WAO-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische grondslagen

In deze zaak heeft appellante, die als assistent fastfood werkte, zich ziek gemeld wegens fysieke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat zij met ingang van 12 juni 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, waardoor zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat er sprake is geweest van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts is opgesteld.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald en verwezen naar medische rapporten die een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage zouden ondersteunen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de door appellante ingediende informatie niet leidt tot een wijziging van het standpunt van het Uwv. De Raad heeft bevestigd dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de in de Bulgaarse rapporten genoemde arbeidsongeschiktheidspercentages en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat is de voor haar geselecteerde functies te vervullen.

Uitspraak

14/261 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2013, 13/1853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 augustus 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ergec. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich bij het einde van haar dienstverband als assistent fastfood voor
24 uur per week met ingang van 15 juni 2010 ziek gemeld wegens fysieke klachten.
1.2.
Bij besluit van 3 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij met ingang van 12 juni 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 31 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij (samengevat) overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er, gelet op voorhanden medische gegevens, geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts op 6 september 2012 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellante in medisch opzicht in staat is de voor haar geschikt geachte functies te vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellante de in bezwaar en beroep ingediende gronden herhaald. Zij kan zich niet vinden in de door het Uwv vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Wederom wordt door haar verwezen naar het door haar in beroep ingediende verslag van een opname van appellante in juni 2013 in het Academische Medisch Centrum
“Acad. Ivan Penchev” en het verslag van de bevindingen van een medisch onderzoek van
11 april 2012, waarin wordt geconcludeerd tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54. Gelet op haar lichamelijke klachten kan appellante de geselecteerde functies niet vervullen. Appellante verzoekt om benoeming van een onafhankelijk medisch deskundige.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van
28 oktober 2013 en 6 maart 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de door appellante ingediende informatie niet leidt tot een wijziging van het door het Uwv ingenomen standpunt over de functionele mogelijkheden van appellante per 12 juni 2012. De Raad volstaat hier met een verwijzing naar de overwegingen 5.1 en 5.2 van de aangevallen uitspraak. De Raad voegt hieraan toe dat een rechtstreeks verband tussen het in de Bulgaarse rapporten genoemde arbeidsongeschiktheidspercentage en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA niet valt te leggen.
4.2.
Ook de door appellante in hoger beroep ingediende medische informatie leidt de Raad, gelet op het daaromtrent uitgebrachte rapport van 21 mei 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, niet tot twijfel aan de juistheid van FML.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 6 september 2012 bestaat evenmin aanleiding het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies niet te volgen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K. de Jong

AP