ECLI:NL:CRVB:2015:2825
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering bijstandsuitkering na verkoop onroerend goed in Turkije
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, die sinds 1 december 1996 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben in 2011 een aanvraag om bijstand ingediend na de verkoop van drie appartementen in Turkije. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellanten ingetrokken, omdat zij niet voldoende informatie hadden verstrekt over hun vermogen en de waarde van de appartementen. De Raad heeft eerder, in een tussenuitspraak, het college opgedragen om het gebrek in de besluitvorming te herstellen, maar het college heeft in zijn nader besluit de weigering van de bijstandsuitkering gehandhaafd.
De Raad heeft overwogen dat appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat zij geen eigenaar meer zijn van de appartementen en dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de betalingen voor de appartementen contant zijn verricht en dat er geen schriftelijke documentatie is over de verkoopopbrengst. Hierdoor blijft onduidelijk welk bedrag appellanten hebben ontvangen en wat er na aflossing van eventuele schulden aan vermogen overblijft. De Raad heeft geconcludeerd dat de gronden tegen het nader besluit niet slagen en heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De uitspraak van de Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van 19 april 2012. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellanten, die zijn begroot op € 2.940,-. Het college moet ook het griffierecht van € 160,- aan appellanten vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier.