ECLI:NL:CRVB:2015:2818
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor arrangementen tweede carrière na SB-functie door de minister van Veiligheid en Justitie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een voormalige medior penitentiair inrichtingswerker, had een aanvraag ingediend voor een arrangement in het kader van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie, specifiek gericht op arrangement C, dat een loopbaanpremie biedt. De minister van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag afgewezen, met de argumentatie dat de regeling niet van toepassing was op medische herplaatsingskandidaten die hun substantieel bezwarende functie definitief niet meer bekleden.
De appellant was sinds 2009 arbeidsongeschikt en was in 2010 blijvend ongeschikt verklaard voor zijn functie. Hij was inmiddels herplaatst in een andere functie, maar de minister oordeelde dat de Tijdelijke regeling niet van toepassing was, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de loopbaanpremie. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de minister in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid en dat het bestreden besluit in rechte standhield.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder de Tijdelijke regeling kan worden toegepast en de rol van de minister bij het stimuleren van ambtenaren om over te stappen naar niet substantieel bezwarende functies. De Raad concludeerde dat de minister de appellant terecht niet in aanmerking had laten komen voor de loopbaanpremie, gezien zijn status als medische herplaatsingskandidaat en de definitieve ongeschiktheid voor zijn SB-functie.