In deze zaak oordeelt de Centrale Raad van Beroep over de korting van een Wajong-uitkering op een ANW-uitkering, waarbij de Raad vaststelt dat deze korting leidt tot een aantasting van een eigendomsrecht dat door Europees recht wordt beschermd. De wetgever heeft echter een geldige reden voor deze aantasting, aangezien het doel is om te voorkomen dat twee uitkeringen naast elkaar worden uitbetaald, wat maatschappelijk ongewenst is. De Raad benadrukt dat de korting op de ANW-uitkering pas na een overgangstermijn van één jaar na persoonlijke berichtgeving aan de betrokkenen moet ingaan, in plaats van de wettelijke termijn van twee jaar. Dit is van belang omdat de betrokkenen niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van de wijziging in hun uitkering, wat resulteert in een aanzienlijke inkomensdaling van bijna 50% voor onbepaalde tijd. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept de besluiten van de Sociale verzekeringsbank, waarbij de Svb wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante.