ECLI:NL:CRVB:2015:2775
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellanten, die sinds 27 augustus 2001 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats na een anonieme melding dat appellant oud ijzer ophaalde en verkocht. De afdeling Handhaving van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam heeft een onderzoek ingesteld, waarbij dossieronderzoek is verricht en appellant is gehoord op 31 oktober en 19 november 2012. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellant inkomsten uit de verkoop van oud ijzer had genoten, wat hij niet had gemeld. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep en betwistten de schending van de inlichtingenverplichting. Zij stelden dat appellant onder druk een onjuiste verklaring had afgelegd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om deze verklaringen niet te honoreren. De Raad concludeerde dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door de inkomsten niet te melden. De periode van beoordeling liep van 1 augustus 2010 tot en met 22 november 2012. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.