ECLI:NL:CRVB:2015:2774
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand en dringende redenen in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellanten, die sinds 27 augustus 2001 bijstand ontvingen, hebben hun inlichtingenverplichting geschonden door inkomsten uit de verkoop van oud ijzer niet te melden. Het college heeft daarop besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en heeft de gemaakte kosten van bijstand over een bepaalde periode teruggevorderd. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het college eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, met name vanwege medische klachten van appellant. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële consequenties die de terugvordering zouden rechtvaardigen. De Raad heeft ook de argumenten van appellanten over de hoogte van het teruggevorderde bedrag verworpen, omdat het college wettelijk verplicht is om loonheffingen en premies volksverzekeringen in te houden op bijstandsuitkeringen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt.
De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, met E. Heemsbergen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2015. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.