ECLI:NL:CRVB:2015:2748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
13/5226 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering op basis van fiscale gegevens

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1987 een uitkering ontvangt op basis van de WAO. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de uitkering van appellant herbeoordeeld naar aanleiding van informatie van de Belastingdienst, die aangaf dat appellant inkomsten uit autohandel had die niet correct waren aangegeven. De Belastingdienst concludeerde dat appellant de onderneming dreef, ondanks dat deze op naam van zijn echtgenote stond, en dat hij te lage winsten had opgegeven. Hierdoor besloot het Uwv de WAO-uitkering over de jaren 2008, 2009 en 2010 te herzien en de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, wat resulteerde in een terugvordering van in totaal € 68.851,86.

Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten de uitkering te herzien en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Appellant stelde dat het onderzoek van de Belastingdienst gebrekkig was en dat hij de financiële gevolgen niet had overzien. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

13/5226 WAO
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
15 augustus 2013, 12/1677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.Vahl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vahl. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. van Dalfsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 17 augustus 1987 een uitkering op grond van de toenmalige Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft de aanspraak van appellant op uitkering op grond van de WAO in verband met inkomsten uit autohandel diverse malen herbeoordeeld. Bij besluiten van 19 oktober 2010, 21 april 2011 en 7 mei 2012 heeft het Uwv appellant bericht dat er op basis van de aangeleverde inkomensgegevens geen redenen zijn om zijn WAO-uitkering over onderscheidenlijk de jaren 2007 tot en met 2008, 2009 en 2010 te wijzigen. De uitbetaling van zijn WAO-uitkering is over die jaren ongewijzigd gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
De Belastingdienst heeft op 30 januari 2012, naar aanleiding van een verzoek om informatieverstrekking, aan het Uwv gerapporteerd over een boekenonderzoek aangaande de aangifte inkomstenbelasting van appellant over de periode 2006 tot en met 2009, de aangifte inkomstenbelasting van zijn echtgenote over de periode 2008 tot en met 2009 en over de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over diezelfde perioden. De Belastingdienst heeft op basis van het boekenonderzoek, waarnemingen bij het bedrijf in de periode februari 2011 tot en met 30 november 2011 en een gesprek met de echtgenote van appellant op 11 november 2011 vastgesteld, dat ondanks de omstandigheid dat de onderneming geregistreerd stond op naam van de echtgenote van appellant, niet zij maar appellant de onderneming dreef en dat appellant een veel te lage winst aan zichzelf heeft toebedeeld. De Belastingdienst heeft de genoten winsten over de jaren 2008 en 2009 bij appellant in de aangifte inkomstenbelasting belast en gecorrigeerd. De uitkomsten van het boekenonderzoek zijn voor de Belastingdienst aanleiding geweest om, in tegenstelling tot hetgeen bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2010 door appellant en zijn echtgenote is aangegeven, ook voor 2010 aan te nemen dat appellant de onderneming dreef en dat de winst uit onderneming over dat jaar aan hem toegerekend dient te worden.
1.3.1.
Het Uwv heeft op basis van de informatie van de Belastingdienst geconcludeerd dat de WAO-uitkering van appellant over de jaren 2008, 2009 en 2010 dient te worden herzien en dat de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering teruggevorderd dient te worden.
1.3.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 1 juni 2012 bepaald dat de WAO-uitkering van appellant over 2007 ongewijzigd wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Over de jaren 2008 en 2009 heeft het Uwv bepaald dat appellant onverminderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, maar dat de uitbetaling van zijn WAO-uitkering op nihil wordt gesteld, omdat appellant op basis van de hoogte van de winst uit onderneming over die jaren minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft de bijbehorende terugvordering vastgesteld op een bedrag van bruto € 45.415,38.
1.3.3.
Bij besluit van 7 juni 2012 heeft het Uwv bepaald dat appellant over 2010 onverminderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, maar dat de uitbetaling van zijn
WAO-uitkering op nihil wordt gesteld, omdat hij op basis van de hoogte van de winst uit onderneming over 2010 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft over de bijbehorende terugvordering vastgesteld op een bedrag van bruto € 23.436,48.
1.4.
Bij besluit van 28 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 1 juni 2012 en 7 juni 2012 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daartoe overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad voor de toerekening van arbeidsinkomsten van een zelfstandige in de regel wordt aangesloten bij de door de fiscus geaccepteerde winst, behoudens bijzondere omstandigheden. Van dat laatste is het Uwv niet gebleken. Het Uwv is niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht besloten de WAO-uitkering van appellant te herzien en terecht besloten over te gaan tot terugvordering van de ten onrechte betaalde WAO-uitkering. Zij heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de in 2012 ontvangen definitieve beschikking(en) van de Belastingdienst, waarbij hij als ondernemer is aangemerkt en de behaalde winst uit onderneming aan hem is toegerekend. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, geoordeeld dat het Uwv van deze onherroepelijk geworden beschikkingen van de Belastingdienst mocht uitgaan en dat appellant zijn stelling dat het boekenonderzoek onzorgvuldig is verlopen in het kader van een bezwaarprocedure tegen die beschikkingen van de Belastingdienst had moeten inbrengen. De rechtbank is niet gebleken van een dringende reden als bedoeld in artikel 57, vijfde lid, van de WAO op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering diende af te zien.
3. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het Uwv zich bij zijn besluitvorming niet zonder meer had mogen baseren op de onderzoekgegevens van de Belastingdienst, omdat het onderzoek door de Belastingdienst gebrekkig is geweest en hij de financiële gevolgen van de beschikkingen niet heeft overzien. Over het onderzoek van de Belastingdienst heeft appellant herhaald dat uit de feitelijke waarnemingen in 2011 vergaande conclusies zijn getrokken wat betreft zijn inkomsten in de periode 2007 tot en met 2010. Hij is het niet eens met de vaststelling van de Belastingdienst dat er inkomsten uit zelfstandige arbeid aan hem zijn toe te rekenen. Appellant heeft herhaald dat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in het geval van appellant geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op de hoofdregel dat het Uwv uit mag gaan van de onherroepelijk geworden beschikkingen van de Belastingdienst. De aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant zijn grieven over het onderzoek van de Belastingdienst in een bezwaarprocedure tegen de beschikkingen van de Belastingdienst had moeten inbrengen. De omstandigheid dat de gevolgen van de beschikkingen voor appellant niet duidelijk waren, maakt dit niet anders. Appellant heeft geen concrete en verifieerbare gegevens aangedragen waaruit de onjuistheid van het standpunt van het Uwv over de door hem verrichte werkzaamheden blijkt.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de herziening en terugvordering stand houden, wordt onderschreven. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat niet is gebleken van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) G.J. van Gendt

UM