ECLI:NL:CRVB:2015:2731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinair ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en het niet melden van inverzekeringstelling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam bij het ministerie, werd op 9 juli 2013 geschorst na het ontdekken van een hennepplantage in zijn woning en zijn inverzekeringstelling. De minister verleende appellant op 27 september 2013 disciplinair ontslag, omdat hij zijn leidinggevende niet op de hoogte had gesteld van zijn inverzekeringstelling en omdat hij in het bezit was van een hennepplantage. De rechtbank bevestigde het besluit van de minister, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant zijn leidinggevende niet heeft ingelicht over zijn inverzekeringstelling, wat een plichtsverzuim oplevert. Appellant betoogde dat hij niet in de gelegenheid was om dit te melden, maar de Raad oordeelt dat hij na zijn detentie ook geen melding heeft gemaakt. Daarnaast werd vastgesteld dat appellant wel degelijk op de hoogte was van de hennepplantage in zijn woning, ondanks zijn wisselende verklaringen. De Raad concludeert dat de minister terecht het plichtsverzuim als toerekenbaar heeft aangemerkt en dat het disciplinair ontslag niet onevenredig is, gezien de ernst van de situatie en het gebrek aan openheid van appellant.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2015.