ECLI:NL:CRVB:2015:2720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
14/1089 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand met betrekking tot woon- en leefsituatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 2 augustus 2012 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf inwonend te zijn bij een derde en een huurprijs van € 325,- per maand te betalen. Echter, na een onderzoek door de intergemeentelijke sociale dienst naar zijn woon- en leefsituatie, werd vastgesteld dat de feitelijke omstandigheden niet overeenkwamen met de door appellant verstrekte informatie. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag afgewezen op basis van deze bevindingen, wat door de rechtbank werd bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. Tijdens de zitting op 30 juni 2015 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat de verklaringen van appellant over zijn woonsituatie niet consistent waren met de bevindingen van het huisbezoek dat direct na het gesprek met appellant had plaatsgevonden. De Raad concludeert dat appellant niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- en leefsituatie, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van bijstand.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarmee het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.

Uitspraak

14/1089 WWB
Datum uitspraak: 11 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 januari 2014, 13/1715 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M.A. Leijser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Leijser. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Gaalen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 2 augustus 2012 heeft appellant een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Hierbij heeft appellant opgegeven inwonend te zijn bij de heer [naam] op het adres [adres] (opgegeven adres) en dat hij € 325,- per maand aan huur betaalt.
1.2.
Omdat het zou gaan om een adres waar vakantiewoningen worden verhuurd die zich bovendien niet lenen voor onderverhuur, hebben de casemanager van de intergemeentelijke sociale dienst de Kempen (ISD) en een medewerker van het Team Bijzonder Onderzoek een onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van appellant. In dat kader heeft op
19 september 2012 een gesprek met appellant plaatsgevonden, waarna aansluitend een huisbezoek is afgelegd op het opgegeven adres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 21 september 2012.
1.3.
Bij besluit van 8 oktober 2012 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 11 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen het besluit van 8 oktober 2012 ongegrond verklaard. Het dagelijks bestuur heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet de juiste informatie heeft verstrekt over zijn woonsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, samengevat, overwogen dat de bevindingen tijdens het huisbezoek in betekenende mate afwijken van wat appellant in het voorafgaande gesprek over de inrichting van zijn slaapkamer heeft verklaard. Hierdoor is onvoldoende aannemelijk geworden dat appellant woonachtig is op het door hem opgegeven adres, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat de bevindingen van het huisbezoek niet dermate afwijken van wat hij daarover voorafgaand aan het huisbezoek heeft verklaard, dat het dagelijks bestuur daaruit kon concluderen dat hij onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn woonsituatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 2 augustus 2012 tot en met 8 oktober 2012.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en leefsituatie. De vraag naar de woonsituatie dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.3.
Tijdens het gesprek van 19 september 2012 heeft appellant onder andere verklaard dat hij een kamer huurt bij de [naam] , dat deze kamer is gelegen op de begane grond en dat hij in de woning gebruik mag maken van de woonkamer, de badkamer, de keuken en het toilet. In zijn slaapkamer staan een tweepersoons bed, een wandkast, een tv en een stereo-installatie, die appellant naar eigen zeggen daar naar toe heeft verhuisd. Hij kan op zijn kamer tv kijken en muziek luisteren. Appellant heeft eigen sleutels van de woning, maar hij kan deze niet laten zien omdat hij is vergeten deze mee te nemen. Dat is verder volgens appellant geen probleem omdat de [naam] altijd aanwezig is en hij hem kan binnenlaten. Op de vraag waar de sleutels zijn heeft appellant geantwoord dat hij deze in de woonkamer heeft laten liggen. Tijdens het aansluitende huisbezoek heeft appellant verklaard dat hij geen eigen sleutels van de woning heeft. Tijdens het huisbezoek wordt in de slaapkamer geen tweepersoons bed aangetroffen, maar twee op elkaar liggende eenpersoons matrassen. In de kamer ligt geen beddengoed. De tv wordt tijdens het huisbezoek niet op zijn kamer aangetroffen. Wel worden twee stereo-installaties aangetroffen, maar deze zijn niet aangesloten.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat de feitelijke bevindingen van het huisbezoek niet in overeenstemming zijn met wat appellant daarover heeft verklaard. Dit klemt te meer, nu het huisbezoek direct na het gesprek met appellant heeft plaatsgevonden. Appellant heeft hiervoor geen sluitende verklaring kunnen geven. De grond dat de verklaringen van appellant over zijn verblijfsituatie niet onjuist zijn, maar dat appellant door het jarenlang op straat leven zijn verwachtingen heeft bijgesteld en bijvoorbeeld genoegen neemt met opgestapelde matrassen zonder beddengoed, slaagt niet. Dat appellant zijn verwachtingen heeft bijgesteld, betekent immers niet dat hij niet juist kan verklaren over de aanwezigheid van een bed of tv in de kamer waar hij stelt al geruime tijd te verblijven.
4.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD