ECLI:NL:CRVB:2015:2719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
14/2756 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en reserveringsmogelijkheden bij verhuizing

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant, die sinds 2001 ingeschreven stond bij Woningnet, huurde tot mei 2013 een kamer in Almere en verhuisde daarna naar Amsterdam. Op 15 mei 2013 diende hij een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat appellant niet tijdig de benodigde gegevens had overgelegd. Na een tweede aanvraag op 28 augustus 2013, werd deze afgewezen op 30 augustus 2013. Het college verklaarde de bezwaren tegen deze afwijzing ongegrond bij een besluit op 25 oktober 2013.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor inrichtingskosten als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan moeten worden bestreden uit het inkomen, en dat appellant had kunnen reserveren voor deze kosten gezien zijn langdurige inschrijving bij Woningnet. Appellant stelde dat zijn verslavingsproblematiek en schulden hem verhinderden om te reserveren, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden geen bijzondere omstandigheid vormen in de zin van de WWB.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verhuizing van appellant voorzienbaar was en dat hij vanaf 2001 had kunnen reserveren voor de inrichtingskosten. De Raad benadrukte dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/2756 WWB
Datum uitspraak: 11 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 april 2014, 13/7153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Lo Fo Sang.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant stond sinds 2001 ingeschreven bij Woningnet. Tot mei 2013 huurde hij een kamer in Almere. Sinds 1 mei 2013 huurt appellant een woning in Amsterdam. In verband met zijn verhuizing heeft appellant op 15 mei 2013 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor inrichtingskosten ingediend. Deze kosten hebben onder meer betrekking op de kosten van de aanschaf van een bankstel, een tafel, een bed en matras, een wasmachine, een kookstel en een kachel. Het college heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat appellant niet binnen de daarvoor gegeven termijn nadere gegevens had overgelegd.
1.2.
Op 28 augustus 2013 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten ingediend.
1.3.
Bij besluit van 30 augustus 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 25 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 30 augustus 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit in verband met een wijziging van de motivering gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat de door appellant gevraagde vergoeding ziet op kosten die zijn aan te merken als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel moeten worden bestreden uit het inkomen, hetzij door reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Volgens de rechtbank was de verhuizing van appellant voorzienbaar aangezien hij sinds 2001 bij Woningnet stond ingeschreven, zodat appellant vanaf 2001 had kunnen reserveren. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft herhaald dat als gevolg van een alcoholverslaving, waarvoor hij in 2009 werd behandeld en vervolgens intensief begeleid, schulden zijn ontstaan. Er is beslag gelegd op zijn bijstandsuitkering en hij moet rondkomen van een uitkering onder het voor hem geldende bijstandsniveau. Er is dan ook geen sprake van een situatie dat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd kunnen worden voldaan uit zijn inkomen. Appellant heeft onvoldoende kunnen reserveren en hij krijgt geen lening zodat een achteraf gespreide afbetaling ook niet mogelijk is. Appellant dreigt in een sociaal isolement te geraken omdat hij vanwege de karige inrichting van zijn woning niemand bij hem thuis durft uit te nodigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, waarbij het met name gaat om de vraag of appellant de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor deze kosten.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant sinds 2001 stond ingeschreven bij Woningnet. Daarmee was de verhuizing van appellant voorzienbaar, zodat hij vanaf dat moment had kunnen reserveren voor de inrichtingskosten. De omstandigheid dat appellant dit in verband met zijn verslavingsproblematiek niet heeft gekund, maakt dit niet anders. Het is vaste rechtspraak (uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:751) dat het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en eventueel daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen, niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. De rechtbank heeft dan ook terecht naar deze rechtspraak verwezen.
4.4.
Dat appellant als gevolg van zijn huidige woonsituatie in een sociaal isolement geraakt, maakt evenmin dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, reeds omdat appellant deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Mouistaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD