ECLI:NL:CRVB:2015:2716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
14/1280 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de ingangsdatum van de aanvraag volgens de WWB

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de vraag wanneer deze bijstand ingaat. Appellanten, die eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvingen, hebben zich op 12 september 2012 gemeld voor bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft hen bijstand toegekend vanaf de datum van melding, maar appellanten stelden dat zij recht hadden op bijstand met terugwerkende kracht vanaf 27 augustus 2012, aansluitend op hun Ziektewet-uitkering. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat volgens de WWB in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de datum van melding of aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de vakantie van appellanten geen bijzondere omstandigheid vormde en dat de stelling van appellanten over de aansluiting van de bijstand op de Ziektewet-uitkering niet werd ondersteund door de wetgeving. De uitspraak bevestigt dat de bijstand terecht is toegekend vanaf de datum van melding.

Uitspraak

14/1280 WWB, 14/1281 WWB
Datum uitspraak: 11 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 januari 2014, 13/5881 en 13/4561 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft van 30 augustus 2010 tot en met 26 augustus 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) ontvangen. Bij besluit van 11 juli 2012 is de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
1.2.
Appellanten hebben zich op 12 september 2012 bij het werkbedrijf van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Vanaf 8 oktober 2012 ontvangt appellant inkomsten uit arbeid boven de voor appellanten geldende bijstandsnorm.
1.3.
Bij besluit van 30 november 2012 heeft het college, voor zover van belang, aan appellanten bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden voor de periode 12 september 2012 tot en met 7 oktober 2012. Tevens heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 12 september 2012 voor de duur van een maand verlaagd met 30%. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en daartoe onder meer aangevoerd dat het college de bijstand met terugwerkende kracht had dienen toe te kennen.
1.4.
Bij besluit van 17 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar tegen de ingangsdatum ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de bijstand terecht is toegekend met ingang van de datum waarop appellanten zich hebben gemeld voor een aanvraag om bijstand en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover van belang - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover dat ziet op de opgelegde maatregel en deze maatregel herroepen. De rechtbank heeft ten aanzien van de ingangsdatum overwogen dat appellanten zich op 12 september 2012 bij het Uwv hebben gemeld voor een aanvraag om bijstand en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. Dat appellanten vanwege vakantie verhinderd waren eerder een aanvraag in te dienen, komt voor hun rekening en risico.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover het de ingangsdatum betreft. Daartoe hebben appellanten gewezen op de toelichting op artikel 44 van de WWB (TK 2002-03, 28 870, nr. 3, p. 69): “In dit artikel wordt geregeld dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van melding, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Het komt namelijk voor dat mensen zich melden voordat zij bijvoorbeeld werkloos worden of gaan scheiden. In dat geval wordt de bijstand toegekend vanaf de dag dat het recht op bijstand bestaat. Het derde lid van dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat te veel tijd verstrijkt tussen de melding en de aanvraag.”. Appellanten stellen dat de bijstand daarom aansluitend op de ontvangen Zw-uitkering, met ingang van 27 augustus 2012, moet worden verleend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in de vakantie van appellanten geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen die bijstandverlening met terugwerkende kracht kunnen rechtvaardigen.
4.3.
De stelling van appellanten dat aansluitend op de Zw-uitkering bijstand moet worden verleend, wordt niet gevolgd. Anders dan appellanten betogen, is dit niet in de door hen geciteerde toelichting op artikel 44 van de WWB te lezen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen is voor elke specifieke uitkering in principe een afzonderlijke aanvraag vereist (uitspraak van 3 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:BX0220). Op 27 augustus 2012 was echter nog geen sprake van een aanvraag om bijstand van appellanten noch van een melding voor het doen van een dergelijke aanvraag.
4.4.
Uit wat in 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2015.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD