In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WW-uitkering van appellant en de terugvordering van onterecht betaalde uitkering door het Uwv. Appellant was sinds 23 september 2011 in aanmerking gekomen voor een WW-uitkering, maar had vanaf 14 mei 2012 werkzaamheden verricht voor een uitzendbureau zonder dit te melden. Het Uwv ontdekte deze werkzaamheden en heeft de WW-uitkering van appellant over de periode van 14 mei 2012 tot en met 29 juli 2012 ingetrokken, alsook een boete van € 440,- opgelegd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij niet voldoende had gedaan om zijn werkzaamheden te melden. De opgelegde boete werd als evenredig beschouwd in relatie tot de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van appellant.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht bij het ontvangen van sociale zekerheidsuitkeringen.