ECLI:NL:CRVB:2015:2686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
14/4 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rolwaarneming

In deze zaak heeft appellante op 12 november 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van rolwaarneming in verband met een civiele procedure bij de rechtbank Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag op 11 december 2012 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard op 21 februari 2013. Het college stelde dat de kosten van rolwaarneming voor rekening van de advocaat komen en niet doorberekend mogen worden aan de rechtzoekende. In een later besluit op 12 augustus 2013 heeft het college deze afwijzing herzien, maar expliciet aangegeven dat de kosten van rolwaarneming geen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, omdat rolwaarneming niet verplicht is en de advocaat deze kosten niet in rekening mag brengen.

De rechtbank Amsterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 21 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep beoordeeld of de kosten van rolwaarneming in het individuele geval van appellante noodzakelijk waren. De Raad concludeert dat rolwaarneming niet verplicht was en dat de gemaakte kosten niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt volgens de WWB. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de kosten voor rolwaarneming geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4 WWB
Datum uitspraak: 21 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2013, 13/1616 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Voor appellante is verschenen mr. Molenaar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 12 november 2012 bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van rolwaarneming in verband met een civiele procedure bij de rechtbank Amsterdam.
1.2.
Bij besluit van 11 december 2012 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2012 ongegrond verklaard. Aan het besluit van 21 februari 2013 heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten van een rolwaarnemer kosten zijn die voor rekening van de advocaat komen en niet doorberekend mogen worden aan de rechtzoekende.
1.3.
Bij besluit van 12 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van
21 februari 2013 herzien, in die zin dat het college in het bestreden besluit expliciet benoemt dat de kosten van rolwaarneming geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, gelet op het feit dat rolwaarneming niet verplicht is en de advocaat van appellante de kosten van rolwaarneming niet in rekening mag brengen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 februari 2013 wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de beantwoording van de vraag of de kosten van rolwaarneming in het individuele geval van appellante noodzakelijk waren.
4.2.
Voor het voeren van een civiele procedure was rolwaarneming ten tijde hier van belang niet verplicht. Het was de keuze van de gemachtigde om een rolwaarnemer in te schakelen. Gelet op artikel 4, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (Besluit) mag de rechtsbijstandverlener de kosten voor rolwaarneming bovendien niet in rekening brengen bij de op toevoeging procederende rechtzoekende. Dat gemachtigde in strijd met dit artikel heeft gehandeld en met appellante heeft afgesproken dat zij de kosten voor rolwaarneming zou voldoen, maakt niet dat deze kosten in het kader van de WWB als voor appellante noodzakelijk zijn aan te merken. Dit wordt niet anders doordat gemachtigde artikel 4, tweede lid, van het Besluit en het daarbij aansluitende beleid van het college achterhaald vindt. De stelling dat artikel 4, tweede lid, van het Besluit ertoe zou leiden dat advocaten die op toevoeging procederen de civiele zaak van appellante anders niet hadden kunnen aannemen, is niet onderbouwd en leidt alleen daarom al niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat de kosten voor rolwaarneming geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) E. Heemsbergen

HD