ECLI:NL:CRVB:2015:2667
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van persoonsgebonden budget (pgb) wegens onvoldoende administratie en niet-nakoming van verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verleend door het Zorgkantoor. De intrekking vond plaats omdat appellante niet voldeed aan de administratieve verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Zorgkantoor had appellante verzocht om documenten te overleggen ter verantwoording van de besteding van het pgb, maar appellante heeft niet de juiste gegevens aangeleverd. Hierdoor kon het Zorgkantoor de besteding van het pgb niet controleren.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Zorgkantoor niet verplicht was om appellante te horen voordat het besluit tot intrekking werd genomen. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat het Zorgkantoor in strijd heeft gehandeld met het hoorplicht, maar de Raad oordeelde dat appellante niet in haar belangen is geschaad, aangezien zij in de bezwaarfase de gelegenheid heeft gehad om haar standpunt naar voren te brengen.
De Raad concludeerde dat er geen deugdelijke administratie was van het aan appellante verleende pgb en dat de intrekking van het pgb op grond van de wet gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad wees erop dat appellante niet met concrete gegevens had onderbouwd dat het Zorgkantoor in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 5 augustus 2015.