ECLI:NL:CRVB:2015:2623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
13/6429 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van bijstandsrecht op basis van geschiktheid voor regulier onderwijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die van 12 november 2010 tot en met 31 december 2011 een inkomensvoorziening ontving op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ), kreeg vanaf 1 januari 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Delft beëindigde de bijstand van appellante per 1 september 2012, omdat zij volgens het college in staat was om een door het Rijk gefinancierde opleiding te volgen. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat zij om gezondheidsredenen niet in staat was regulier onderwijs te volgen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante tijdens een gesprek op 19 juli 2012 aangaf dat zij, gezien haar situatie, een door het Rijk gefinancierde opleiding kon volgen, maar dat zij de voorkeur gaf aan een particuliere opleiding. Het college heeft vervolgens de bijstand beëindigd, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij om medische redenen niet in staat was om een door het Rijk gefinancierde opleiding te volgen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij niet in staat is om regulier onderwijs te volgen vanwege haar medische problemen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante onder de voorwaarden van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB valt en dat het college terecht de bijstand heeft beëindigd. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

13/6429 WWB
Datum uitspraak: 4 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2013, 13/5480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.A.S. van Leeuwen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. Namens appellante is verschenen mr. Van Leeuwen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.S. van Tricht.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving van 12 november 2010 tot en met 31 december 2011 een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Vanaf 1 januari 2012 ontving zij bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In verband met de wijziging van artikel 13, tweede lid, onderdeel c, van de WWB met ingang van 1 juli 2012 heeft op 19 juli 2012 een gesprek met appellante plaatsgevonden. Uit dat gesprek kwam naar voren dat appellante, gezien haar situatie, een door het Rijk gefinancierde opleiding kon volgen, maar dat zij de voorkeur gaf aan een particuliere opleiding.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 september 2012 beëindigd op de grond dat appellante een door het Rijk gefinancierde opleiding kan volgen.
1.4.
Bij besluit van 27 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 augustus 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante met de door haar in bezwaar overgelegde gegevens niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in verband met medische problemen (concentratieproblemen) niet in staat is om een door het Rijk gefinancierde opleiding te volgen, zodat zij geen recht heeft op bijstand op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel c, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellante ook met de door haar in beroep overgelegde gegevens niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was regulier onderwijs te volgen en dat de keuze voor de particuliere opleiding meer is ingegegeven door een gewijzigde interesse dan door concentratieproblemen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante bestrijdt dat onvoldoende aannemelijk is dat zij om medische redenen niet in staat is door het Rijk bekostigd onderwijs te volgen en dat haar keuze voor een particuliere opleiding meer is ingegeven door een gewijzigde interesse dan door concentratieproblemen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij in hoger beroep brieven overgelegd van het CIZ en van CAK van respectievelijk 6 januari 2011 en 22 oktober 2013, en een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 3 juni 2014. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of het college een individuele, op de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van appellante toegesneden afweging heeft gemaakt bij de beoordeling van de vraag of de bijstand van appellante met ingang van 1 september 2012 daadwerkelijk beeindigd kon worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of het college onder de gegeven omstandigheden terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB. Op grond van die bepaling bestaat geen recht op algemene bijstand voor degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:
1°. in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000, dan wel
2°. in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.
4.2.
Zoals ter zitting is besproken, spitst het geschil zich vooral toe op de vraag of appellante om gezondheidsredenen niet in staat was tot het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.
4.3.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat appellante bij haar aanvraag om een inkomensvoorziening op grond van de WIJ kenbaar heeft gemaakt dat zij psychische klachten had en daarvoor in behandeling was bij haar tante, die een soort yoga therapie toepaste. Ondanks haar klachten gaf appellante aan dat zij graag een BBL (Beroeps Begeleidende Leerweg) opleiding in de richting van detailhandel wilde volgen omdat zij later een eigen bedrijf wilde starten. Vanuit de gemeente Delft is appellante daarvoor begeleiding en ondersteuning geboden, eerst via Sagenn en daarna via de zogenoemde jongerenacademie. Ondertussen meldde appellante dat haar psychische klachten verminderd waren en dat zij niet meer onder behandeling was. Tijdens het gesprek op 19 juli 2012 is de actuele situatie van appellante besproken en is gekeken naar de mogelijkheden van appellante om per 1 september 2012 een opleiding te volgen. Uit het gesprek kwam naar voren dat appellante, gezien haar situatie - geen klachten, thuiswonend - per 1 september 2012 met een opleiding kon starten. Appellante gaf tijdens het gesprek aan dat haar interesse niet meer bij detailhandel lag, maar bij de opleiding Energetische Therapeut. Geconfronteerd met het feit dat het een particuliere opleiding betrof, was de reactie van appellante dat zij de opleiding hoe dan ook ging volgen en dat haar ouders de opleiding voor haar zouden financieren.
4.4.
Desgevraagd is van de zijde van appellante ter zitting bevestigd dat zij de in 4.3 weergegeven informatie uit het gesprek van 19 juli 2012 inhoudelijk niet betwist. Appellante stelt zich echter, onder verwijzing naar de door haar overgelegde stukken, op het standpunt dat zij, gezien haar medische problematiek, niet kan worden gehouden aan wat zij heeft gezegd over haar klachten en haar gewijzigde interesse. Daarom is de op basis van die informatie door het college getrokken conclusie dat zij in staat was door het Rijk bekostigd onderwijs te volgen, onjuist.
4.5.
Appellante kan hierin niet worden gevolgd. De rechtbank heeft terecht de door appellante in bezwaar overgelegde facturen en declaraties van behandelingen in de alternatieve sfeer, alsmede het overzicht van haar huisarts onvoldoende geacht om daarop de conclusie te baseren dat zij niet in staat was regulier onderwijs te volgen. Dat geldt ook voor de in beroep overgelegd verklaring van drs. W.F. de Jong, Gz psycholoog, van 30 juli 2013 dat hij op basis van twee gesprekken bij appellante denkt aan een Executieve Functie Stoornis (EFT), een handicap die een grote belemmering vormt bij onder meer het volgen van scholing. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het onderzoek van De Jong bijna een jaar na de beëindigingsdatum van de bijstand heeft plaatsgevonden en daaruit niet valt af te leiden dat appellante helemaal niet in staat is regulier onderwijs te volgen. Uit de in hoger beroep overgelegde, in het kader van een Wajong-aanvraag opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportage van 3 juni 2014 blijkt weliswaar dat appellante van jongs af aan kampt met psychische problemen en als gevolg daarvan belemmeringen ondervindt, maar niet kan worden vastgesteld waaruit die problemen en die belemmeringen precies bestaan, nu appellante heeft nagelaten de onderliggende medische rapportage over te leggen. Dat laatste geldt ook voor de brieven van het CIZ en CAK, waarbij appellante per 6 januari 2011 is geïndiceerd voor AWBZ-zorg in verband met haar psychiatrische aandoening, voor 2012 onderscheidenlijk een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten is toegekend.
4.6.
Anders dan appellante heeft gesteld, heeft de rechtbank haar beoordeling niet verder hoeven uitstrekken dan tot de beoordeling van de vraag of appellante medisch gezien in staat was regulier onderwijs te volgen. Appellante heeft immers zowel in bezwaar als in beroep enkel aangevoerd dat dat vanwege medische redenen niet het geval was. Overigens blijkt uit 4.3 dat in het gesprek van 19 juli 2012 wel degelijk aandacht is geschonken aan de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden van appellante.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat appellante onder de omschrijving van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de WWB valt, zodat zij terecht is uitgesloten van het recht op bijstand. Het college heeft dan ook op goede grond de bijstand van appellante beeindigd.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en F. Hoogendijk en
C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C. Moustaïne

IJ