ECLI:NL:CRVB:2015:2610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
14/1152 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand zonder terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan appellante, die zich op 29 juni 2012 heeft gemeld bij het Jongerenloket om bijstand aan te vragen. De aanvraag werd op 27 juli 2012 ingediend, waarna het college op 15 augustus 2012 bijstand toekende met ingang van de datum van melding. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij zij stelde dat zij zich al eerder had gemeld voor bijstand en dat bijzondere omstandigheden aanwezig waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 4 augustus 2015 geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand met terugwerkende kracht zou worden toegekend. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zich op 10 oktober 2011 had gemeld bij het Jongerenloket, maar dat zij niet duidelijk had aangegeven dat zij bijstand wilde aanvragen. Bovendien heeft de Raad geconcludeerd dat appellante niet tijdig een aanvraag om bijstand heeft ingediend, ondanks dat zij op de hoogte was van de procedure. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten.

Uitspraak

14/1152 WWB
Datum uitspraak: 4 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2014, 13/371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jokhan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
R. van Gelder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 29 juni 2012 gemeld bij het Jongerenloket regio Noord Kennemerland om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 27 juli 2012 heeft appellante de aanvraag ingediend.
1.2.
Bij besluit van 15 augustus 2012 heeft het college aan appellante met ingang van 29 juni 2012 bijstand toegekend naar de jongerennorm voor een alleenstaande. Tevens heeft het college appellante arbeidsverplichtingen opgelegd.
1.3.
Bij besluit van 8 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 15 augustus 2012 voor zover gericht tegen de ingangsdatum van de toegekende bijstand ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen het opleggen van arbeidsverplichtingen niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit voor zover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het opleggen van arbeidsverplichtingen gegrond verklaard, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, bepaald dat het college een nieuwe beslissing op dit bezwaar neemt en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover het beroep ongegrond is verklaard. Zij heeft aangevoerd dat zij zich al op 10 oktober 2011 bij het Jongerenloket heeft gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand. Appellante is misleid door [naam] , medewerker bij het Jongerenloket, die haar herhaaldelijk heeft afgehouden van het indienen van een aanvraag om bijstand door te doen voorkomen dat enkel een aanvullende studiefinanciering bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor appellante mogelijk zou zijn. De medische situatie van appellante, de ernst van haar klachten en de misleiding door [naam] vormen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de bijstand met terugwerkende kracht moet worden toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 43, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vaststelt. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het UWV of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of in het geval van appellante sprake is van bijzondere omstandigheden om met terugwerkende kracht over de periode van 10 oktober 2011 tot
29 juni 2012 bijstand te verlenen.
4.4.
Niet in geschil is dat appellante zich op 10 oktober 2011 heeft gemeld bij het Jongerenloket, bij [naam] . [naam] was niet werkzaam als consulent of klantmanager bij de gemeente Alkmaar, maar verrichtte bij het Jongerenloket werkzaamheden met betrekking tot opleidingen. In dat kader heeft hij, nadat appellante was gestopt met haar opleiding, contact met haar opgenomen en met haar een afspraak gemaakt voor 10 oktober 2011. Appellante heeft eerst ter zitting verklaard dat zij in het gesprek met [naam] op
10 oktober 2011 heeft gezegd dat zij bijstand wilde ontvangen, maar dat [naam] haar toen heeft meegedeeld dat zij daarvoor niet in aanmerking kwam. Appellante heeft deze stelling niet met verifieerbare gegevens onderbouwd. Uit de overgelegde e-mailwisseling na
10 oktober 2011 blijkt niet dat appellante bij haar melding op 10 oktober 2011 bij het Jongerenloket ondubbelzinnig heeft laten weten dat zij in aanmerking wilde komen voor bijstand. De e-mailberichten zien met name op het verkrijgen van aanvullende studiefinanciering bij DUO. Dat [naam] appellante herhaaldelijk heeft afgehouden van het indienen van een aanvraag om bijstand, vindt geen steun in de e-mailberichten. In zijn
e-mailbericht van 1 februari 2012 heeft [naam] appelante laten weten dat zij inzake de financiële kant niet bij hem moet zijn, maar bij de klantmanagers van het Jongerenloket en dat hij niet kan beoordelen of die appellante echt kunnen helpen. Hierin ligt besloten dat appellante niet is afgehouden van het indienen van een aanvraag om bijstand.
4.5.
Nadat [naam] appellante de weg had gewezen naar de klantmanagers, heeft appellante nog tot 29 juni 2012 gewacht met het indienen van een aanvraag om bijstand. Appellante heeft aangevoerd dat zij op 10 november 2011 een ernstig ongeluk heeft gehad waarvan zij tot april 2012 heeft moeten revalideren. Niet is echter gebleken dat zij door de gevolgen van haar ongeluk niet in staat is geweest om eerder dan 29 juni 2012, eigenhandig of met hulp van een derde, een aanvraag om bijstand in te dienen.
4.6.
Het beroep van appellante op de uitspraken van 9 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1284) en 15 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2362) slaagt niet. De daar beoordeelde situaties zijn anders dan de situatie van appellante, nu in beide uitspraken vaststond dat de betrokkene zich had gemeld met het doel om bijstand aan te vragen en was weggestuurd dan wel was afgehouden van het indienen van een aanvraag. In het geval van appellante is niet aangetoond dat zij zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.7.
De overwegingen 4.4 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van bijzondere omstandigheden die in haar geval rechtvaardigen af te wijken van het uitgangspunt dat geen bijstand wordt verleend voorafgaande aan de datum van de melding.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd. Dit brengt met zich dat het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van schade dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) E. Heemsbergen

HD