ECLI:NL:CRVB:2015:2609
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de vaststelling van beperkingen in het kader van de WAO
In deze zaak heeft appellante, die sinds 3 februari 2003 aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had in een eerder besluit de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35-45%, maar na een herbeoordeling werd deze verhoogd naar 55-65% per 22 juni 2012. Appellante betwistte de vaststelling van haar beperkingen, met name in verband met haar klachten na een bacteriële hersenvliesontsteking en fibromyalgie.
Tijdens de zitting op 19 juni 2015 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was gemotiveerd. De verzekeringsarts had geen afwijkingen gevonden bij het onderzoek van appellante, en de rapporten gaven voldoende aanleiding om de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te handhaven.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies, waarbij de belastbaarheid niet werd overschreden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2015, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.