ECLI:NL:CRVB:2015:2609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
14/62 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de vaststelling van beperkingen in het kader van de WAO

In deze zaak heeft appellante, die sinds 3 februari 2003 aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had in een eerder besluit de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35-45%, maar na een herbeoordeling werd deze verhoogd naar 55-65% per 22 juni 2012. Appellante betwistte de vaststelling van haar beperkingen, met name in verband met haar klachten na een bacteriële hersenvliesontsteking en fibromyalgie.

Tijdens de zitting op 19 juni 2015 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was gemotiveerd. De verzekeringsarts had geen afwijkingen gevonden bij het onderzoek van appellante, en de rapporten gaven voldoende aanleiding om de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te handhaven.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies, waarbij de belastbaarheid niet werd overschreden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2015, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/62 WAO
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
26 november 2013, 13/2371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.D. Koren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Appellante en haar gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft sedert 3 februari 2003 aanspraak op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Daarnaast is zij voor 25 uur per week werkzaam als boekhoudster. Op 24 juni 2010 is appellante na een bacteriële hersenvliesontsteking uitgevallen voor haar werkzaamheden.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2012 bericht dat de WAO-uitkering ongewijzigd blijft vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Bij besluit van 4 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 februari 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 maart 2013. De mate van arbeidsongeschiktheid dient per 22 juni 2012 gesteld te worden op 55-65%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig plaatsgevonden en is de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellante in beroep ingebrachte informatie van H. Donkers, medisch adviseur, en R.J. van den Oever, bedrijfsarts en verzekeringsarts, onder verwijzing naar zijn eigen onderzoek besproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2013 geen beperkingen heeft opgenomen ten aanzien van hand- en vingergebruik. Met betrekking tot een urenbeperking heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft besproken waarom geen urenbeperking is aangenomen en van de kant van appellante zijn daartegen geen aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan aan de juistheid van dit oordeel getwijfeld zou moeten worden. Uitgaande van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd besproken dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen gronden naar voren gekomen die twijfel doen opkomen aan de medische geschiktheid van appellante voor vervulling van de voor haar geselecteerde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv bij de vaststelling van de beperkingen onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten, niet alleen de beperkingen die zij heeft in vervolg op haar hersenvliesontsteking maar ook de beperkingen die zij ondervindt ten gevolge van fibromyalgie. Het is te kort door de bocht te stellen dat er geen beperkingen bestaan als bij onderzoek geen afwijkingen worden gevonden, nu ziekten gepaard gaan met wisselend beloop of met afwijkingen die alleen ontstaan bij een bepaalde belasting. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij gewezen op een brief van
Van den Oever van 20 maart 2014. Ter zitting heeft appellante gesteld dat zij dagelijks hoofdpijnklachten heeft, die met behulp van de fysiotherapeut draaglijk zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft die beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat die gronden niet slagen. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden door de Raad onderschreven. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat appellante is onderzocht door die verzekeringsarts. Aan schouders, armen en handen zijn geen afwijkingen gevonden, bewegingen en handgrepen zijn intact en er is goede kracht. Hetzelfde geldt voor heupen, knieën, enkels en voeten. Deze bevindingen komen overeen met de informatie van de revalidatiearts. De rapporten bevatten een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren van appellante die betrekking hebben op haar gezondheidstoestand. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 mei 2014 voldoende beargumenteerd dat de in hoger beroep overgelegde gegevens van Van den Oever en Donkers geen aanleiding geven om de in de FML opgenomen beperkingen te wijzigen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voldoende is gemotiveerd dat gelet op de belastende aspecten in de functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden, zodat zij geschikt is te achten de werkzaamheden in deze functies te verrichten.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W. de Braal

NK