In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd voor zover het betrekking had op de bestuurlijke boete. De rechtbank stelde de boete vast op € 1.565,50 en gaf bepalingen over de vergoeding van kosten in bezwaar en beroep. Het Uwv heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, enkel gericht tegen de hoogte van de boete. In reactie op een eerdere uitspraak van de Raad heeft het Uwv de boete verlaagd naar € 425,-. Betrokkene heeft aangegeven dat zij zich kan verenigen met dit nieuwe besluit van het Uwv. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank de boete te hoog heeft vastgesteld en heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de boete van € 1.565,50. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, begroot op € 735,-. De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.