ECLI:NL:CRVB:2015:2584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellant, die voorheen als automonteur werkte, was sinds 12 april 2006 arbeidsongeschikt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zijn verdiencapaciteit niet was aangetast. Appellant stelde dat zijn gezondheidstoestand per 5 april 2012 was verslechterd, met name zijn knieën en rug, en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met W. de Braal als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2015.