ECLI:NL:CRVB:2015:2583
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder als hulpkok en leidinggevende werkte, meldde zich ziek vanwege rugklachten en spanningsklachten. Het Uwv concludeerde dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, maar appellant ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er een urenbeperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet worden opgenomen. Het Uwv heeft echter gesteld dat appellant, ondanks zijn pijnklachten, in staat is om 40 uur per week te werken en dat er geen medische onderbouwing is voor de door appellant geclaimde beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige waren overtuigend en gaven voldoende onderbouwing voor de conclusie dat appellant in staat is om de in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en dat de eerdere uitspraak in stand blijft.