ECLI:NL:CRVB:2015:258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- E.C.R. Schut
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerend goed in Marokko
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 december 1996 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Het college had de bijstand van appellante ingetrokken omdat zij geen melding had gemaakt van haar eigendom van onroerende zaken in Marokko, wat een schending van de inlichtingenverplichting inhoudt.
De Raad stelt vast dat appellante op 31 oktober 2002 in Marokko is gehuwd en dat zij drie woningen op haar naam heeft staan. De sociale recherche heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening en vastgesteld dat appellante beschikte over vermogen dat de toepasselijke vermogensgrens overschreed. Het college heeft de bijstand over de periode van 29 mei 2006 tot en met 21 juli 2009 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 29 mei 2006 tot en met 30 april 2012 teruggevorderd, wat appellante niet heeft betwist.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische gesteldheid een dringende reden vormt om van terugvordering af te zien. De Raad oordeelt echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.