ECLI:NL:CRVB:2015:2579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
13/3153 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en recht op IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vraag of betrokkene recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en of zijn arbeidsongeschiktheid duurzaam is. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, ondanks eerdere toekenning van een IVA-uitkering per 1 september 2013. De Raad volgt het Uwv in de verwachting dat door een voorgestelde psychologische interventie en graded therapy een relevante verbetering van de belastbaarheid van betrokkene te verwachten was. De Raad concludeert dat de inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die op basis van medische informatie tot de conclusie kwam dat betrokkene per 31 januari 2011 volledig arbeidsongeschikt was, voldoende onderbouwd is. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de termijn van te verwachten resultaten niet afdoende was geconcretiseerd. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3153 WIA
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
2 mei 2013, 12/4753 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Namens betrokkene heeft mr. M.J.A. Jacobs een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 juni 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder. Betrokkene is verschenen bijgestaan door
mr. A.E.E. Vollebregt.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 29 maart 2011 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat betrokkene met ingang van 31 januari 2011 niet arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar van 13 oktober 2011 heeft appellant het tegen dit besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 31 januari 2011 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering uitgaande van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% tot 80%. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank Arnhem bij uitspraak van 13 april 2012 gegrond verklaard, het besluit van 13 oktober 2011 is vernietigd en appellant is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft appellant bij besluit van 13 augustus 2012 (bestreden besluit) vastgesteld dat per 31 januari 2011 voor betrokkene recht op een WGA-uitkering is ontstaan uitgaande van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% tot 100%.
2. Het hiertegen door betrokkene ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen, het arbeidsongeschiktheidspercentage van betrokkene vastgesteld per 31 januari 2011 op 81,71, aan betrokkene met ingang van die datum een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend ter hoogte van € 3.080,29 bruto per maand en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Tevens heeft de rechtbank appellant veroordeeld in de kosten van het geding en vergoeding van griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellant niet inzichtelijk en draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op de datum in geding niet duurzaam was. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep valt weliswaar af te leiden dat met de ingezette behandeling de belastbaarheid van betrokkene zou verbeteren, maar daaruit blijkt niet op welke termijn deze verbetering werd verwacht, laat staan dat dit is onderbouwd. Voorts overweegt de rechtbank dat onvoldoende is onderbouwd dat de behandelingen van betrokkene gericht waren op verbetering van de belastbaarheid voor arbeid en niet, zoals blijkt uit de informatie van de fysiotherapeut en de toelichting van betrokkene, gericht zijn geweest op verbetering van de kwaliteit van leven. Het had op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen om hierover navraag te doen bij de behandelend sector, wat hij heeft nagelaten. Hierdoor is niet aannemelijk gevonden dat ten tijde in geding nog behandelmogelijkheden voor betrokkene aanwezig waren, aldus de rechtbank.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat draagkrachtig is gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op de datum in geding niet duurzaam was. Appellant verwijst ter onderbouwing naar de diverse rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die zijn gebaseerd op informatie van de behandelend sector. Tevens voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet langer in geschil is dat betrokkene door beperkingen, als gevolg van psoriasis, artristis psoriatica, longklachten en osteoporose met ingang van 31 januari 2011 volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. In hoger beroep ligt de vraag voor of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat betrokkene per datum in geding, gezien zijn medische situatie, duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een motivering vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
De Raad komt, anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak, tot het oordeel dat appellant kan worden gevolgd in de door zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten geuite verwachting dat als gevolg van de door de reumatoloog voorgestelde psychologische interventie en de daaropvolgende graded therapy, ten tijde van datum in geding een relevante verbetering van de (arbeids)belastbaarheid van betrokkene te verwachten was en dat deze verwachting berustte op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij betrokkene aan de orde waren. Betrokkene is op 24 augustus 2011 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien en op basis van de eigen bevindingen en de informatie van de behandelend sector heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt en is hij tot de conclusie gekomen dat betrokkene eveneens is aangewezen op een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert in zijn rapportage van 14 september 2011, onder verwijzing naar de brief van de reumatoloog van 5 september 2011, dat op grond van de voorgestelde behandelingen een toename van de belastbaarheid van betrokkene te verwachten is. De psychologische interventie ziet op het leren accepteren van en het omgaan met pijn, waarna kan worden aangevangen met de graded therapy als gevolg waarvan eveneens een conditieverbetering is te verwachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts in aanvulling hierop in zijn rapport van 16 mei 2012 en van 5 juni 2013 gemotiveerd dat betrokkene door het leren omgaan met zijn pijnklachten, waarbij wordt geleerd om gedoseerd te belasten, meer reserves zal krijgen, minder snel zal afhaken en langer kan doorgaan. Toentertijd was de verwachting gerechtvaardigd dat de aanpassing van de FML slechts van tijdelijke duur zou zijn en dat na adequate therapie de belastbaarheid van betrokkene dusdanig zou toenemen dat een urenbeperking niet meer aan de orde zou zijn.
4.5.
De Raad volgt de rechtbank evenmin in haar oordeel dat de termijn van de te verwachte resultaten niet afdoende is geconcretiseerd. Uit het rapport van 14 september 2011 volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op termijn van een jaar een herbeoordeling van betrokkene heeft geadviseerd om de effecten van de behandelingen te beoordelen. In samenhang bezien met de motivering van de te verwachte resultaten van de behandelingen heeft appellant afdoende gemotiveerd dat naar verwachting op termijn van een jaar sprake zou zijn van een relevante verbetering van de (arbeids)belastbaarheid van betrokkene.
4.6.
Dat de te verwachten verbeteringen zich niet hebben gerealiseerd en betrokkene op grond van een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 september 2013 alsnog een IVA-uitkering toegekend heeft gekregen, doet aan het vorenstaande niet af. Immers, zoals ook is geoordeeld in de uitspraak van de Raad van 16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027), vormt de omstandigheid, dat een behandeling - achteraf gezien - geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan op datum in geding was te verwachten, op zichzelf geen grond om aan te nemen dat de verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die bestond ten tijde van de in dit geding van belang zijnde datum, voor onjuist moet worden gehouden. Beoordeeld moet immers worden de inschatting die de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten tijde van zijn beoordeling heeft gemaakt op grond van de toen voorhanden zijnde medische informatie.
4.7.
Gelet op hetgeen in 4.4 en 4.5 is overwogen berust deze inschatting van de verzekeringsartsen van de kans op herstel van de beperkingen van betrokkene per
31 januari 2011 op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden, zodat er geen aanleiding bestaat om het in het bestreden besluit vermelde standpunt van appellant over de duurzaamheid van de beperkingen van betrokkene voor onjuist te houden. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit dient ongegrond te worden verklaard. In dit licht komt de Raad aan de beoordeling van de andere hoger beroepsgrond niet toe.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M. Crum

AP