ECLI:NL:CRVB:2015:2578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14/2951 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering na ontdekking hennepkwekerij en terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar op 21 december 2011 werd in zijn woning een hennepkwekerij aangetroffen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde vast dat appellant in de periode van 20 juli 2011 tot 21 december 2011 inkomsten uit hennepteelt had gegenereerd, ter hoogte van € 6.830,20. Dit standpunt was gebaseerd op bevindingen van de regiopolitie en leidde tot een herziening van zijn uitkering, waarbij appellant werd ingedeeld in de klasse van 80 tot 100%, maar met een uitbetaling naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

Appellant maakte bezwaar tegen het besluit van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dat het Uwv op goede gronden had gehandeld, gezien de beschikbare gegevens en het rapport van de regiopolitie. Appellant had zijn standpunt dat hij geen inkomsten had ontvangen niet onderbouwd met concrete gegevens. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de inkomsten op een redelijke wijze had mogen schatten, gezien het ontbreken van betrouwbare schriftelijke gegevens.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de conclusies van de strafrechter niet bindend zijn voor de bestuursrechter. De Raad bevestigde dat het Uwv de herziening van de uitkering en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering terecht had doorgevoerd. De Raad concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een eerdere oogst in de hennepkwekerij en dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2951 WAO
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 april 2014, 13/6430 WAO (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1. Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op 21 december 2011 is in de woning van appellant een hennepkwekerij aangetroffen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant in de periode van 20 juli 2011 tot 21 december 2011 inkomsten uit hennepteelt heeft gegenereerd en daarmee een bedrag van € 6.830,20 heeft verkregen. Het Uwv heeft dit standpunt gebaseerd op de bevindingen van de regiopolitie Midden en West-Brabant zoals neergelegd in het proces-verbaal werknemersfraude van 18 februari 2013.
2. Bij besluit van 22 januari 2013 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat, zolang niet vaststaat dat de door hem verrichte arbeid leidt tot herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid, hij blijft ingedeeld in de klasse van 80 tot 100%, maar dat met toepassing van artikel 44 van de WAO de uitkering vanaf 20 juli 2011 tot en met
21 december 2011 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Voorts heeft het Uwv bij dit besluit de over deze periode onverschuldigd betaalde
WAO-uitkering ten bedrage van bruto € 4.994,84 van appellant teruggevorderd.
3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen het Uwv zich op grond van de beschikbare gegevens, waaronder het rapport werknemersfraude van het Uwv van 19 september 2012 en het proces-verbaal werknemersfraude van 18 februari 2013 en de aan dat rapport en proces-verbaal ten grondslag liggende stukken, op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellant in de periode 20 juli 2011 tot 21 december 2011 in zijn toenmalige woning samen met zijn huisgenoot een hennepkwekerij heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er ook voldoende aanwijzingen dat er een eerdere oogst is geweest. Appellant heeft zijn standpunt dat hij geen inkomsten uit hennepteelt heeft ontvangen niet onderbouwd met concrete en controleerbare gegevens. Nu de omvang van de inkomsten niet kon worden bepaald aan de hand van betrouwbare schriftelijke gegevens mocht het Uwv de inkomsten op een redelijke wijze schatten en daarbij afgaan op de berekeningen weergegeven in het proces-verbaal Rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel. Naar aanleiding van de beroepsgrond dat de politierechter appellant heeft vrijgesproken van uitkeringsfraude heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak de bestuursrechter niet is gebonden aan hetgeen in een strafrechtelijk geding door de desbetreffende rechter is geoordeeld. In een strafrechtelijke procedure ligt immers een andere rechtsvraag voor en is een ander procesrecht van toepassing. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de juistheid van appellants beroepsgrond dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Tegen de met toepassing van artikel 44 van de WAO berekende mate van arbeidsongeschiktheid en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering heeft appellant geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv over de periode van 20 juli 2011 tot en met 21 december 2011 de WAO-uitkering terecht en op juiste wijze met toepassing van artikel 44 van de WAO wegens inkomsten uit hennepteelt heeft uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, dat daarmee voldaan is aan de voorwaarden voor terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering en dat appellant geen dringende redenen heeft aangevoerd op grond waarvan het Uwv bevoegd is om van terugvordering af te zien.
5. Appellant heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep ingediende gronden herhaald. Hij heeft daarbij betoogd dat het feit dat de bestuursrechter niet is gebonden aan het oordeel van de strafrechter onverlet laat dat de conclusies van de strafrechter wel door de bestuursrechter beoordeeld moeten worden nu deze immers als zelfstandige beroepsgronden zijn aangevoerd. Dat geldt temeer nu de strafrechter in dit geval heeft overwogen dat niet is gebleken dat appellant inkomsten heeft genoten en dat de verrichte werkzaamheden van zodanig beperkte omvang zijn geweest dat hiervoor geen meldplicht gold. De rechtbank heeft dat ten onrechte nagelaten.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Het bestreden besluit berust in de kern op de bevinding van de regiopolitie Midden en West-Brabant, neergelegd in het proces-verbaal werknemer fraude van 18 februari 2013, dat in de hennepkwekerij die in de woning van appellant is aangetroffen een eerdere oogst is geweest waaruit appellant inkomsten heeft gegenereerd. In dit proces-verbaal zijn als aanwijzingen voor een eerdere oogst genoemd het aantreffen in de kweekruimte van zowel groen gekleurde als bruin gekleurde plantenresten; sterk verkleurde koolstoffilters; een laag stof op de lampenkappen, transformatoren en overige apparatuur; een kalklaag op het zeil op de bodem van de kweekbak en op de onderkant van de kweekpotten. Voorts zijn in de directe nabijheid van de kweekruimte een lege kan voedingsmiddel, gebruikte latexhandschoenen met daarbij plantenresten en diverse droogrekken aangetroffen. De Raad ziet geen reden om deze feiten in twijfel te trekken en is met de rechtbank van oordeel dat deze voldoende aanwijzingen vormen dat er een eerdere oogst is geweest. Hieraan doet niet af dat de politierechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een eerdere oogst, waarbij de Raad opmerkt dat uit het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak geen motivering van dit oordeel blijkt.
6.2.
Voor zover appellant op grond van de uitspraak van de politierechter wil betogen dat hij geen inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten, ziet hij eraan voorbij dat hij door geen melding bij het Uwv te maken van de hennepkwekerij - waaruit naar algemeen bekend is inkomsten kunnen worden genoten - hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2083, is het Uwv, wanneer de verzekerde verzuimt concrete, verifieerbare gegevens over zijn inkomsten te verstrekken, bevoegd om die inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Wel zal aan die schatting voldoende onderzoek moeten vooraf gaan. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van de betrokkene vallen geheel binnen diens risicosfeer. In dit licht is de Raad van oordeel dat, nu er voldoende aanwijzingen zijn voor een eerdere oogst, het Uwv de daaruit genoten inkomsten heeft mogen schatten en daarbij heeft mogen afgaan op de berekeningen weergegeven in het proces-verbaal Rapportage wederrechtelijk verkregen voordeel van
3 januari 2012.
7. Gelet op het onder 6.1 en 6.2 overwogene slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
8. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M. Crum

AP