ECLI:NL:CRVB:2015:2563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vrijstelling eigen bijdrage AWBZ-zorg na bedrijfsongeval
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het CAK met betrekking tot de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg. Appellant, geboren in 1952 en met een verstandelijke beperking, heeft in 1985 een bedrijfsongeval gehad, waarbij een aantal vingers van zijn linkerhand gedeeltelijk zijn geamputeerd. In maart 2009 heeft hij een verzoek om vrijstelling van de eigen bijdrage voor zorg met verblijf ingediend, maar deze brief is door het CAK niet ontvangen. Appellant heeft herhaaldelijk contact gezocht met het CAK om de status van zijn verzoek te achterhalen, maar het CAK heeft pas in oktober 2011 duidelijk gemaakt welke bewijsstukken nodig waren om het verzoek te onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet door toedoen van het CAK in een nadeliger bewijspositie is geraakt. De Raad oordeelt dat het risico van het niet ontvangen van de brief voor rekening van appellant komt, en dat het CAK voldoende duidelijk heeft gemaakt welke bewijsstukken noodzakelijk waren. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich gedupeerd voelt door de trage afhandeling van zijn verzoek en dat hij niet in staat is om de benodigde bewijsstukken te overleggen, wat heeft geleid tot een betalingsachterstand van € 46.000,-.
De Raad concludeert dat de opname van appellant in de AWBZ-instelling niet in een rechtstreekse relatie staat tot het bedrijfsongeval en dat het verzoek om vrijstelling van de eigen bijdrage daarom niet kan worden toegewezen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank Gelderland wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.