ECLI:NL:CRVB:2015:2544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
13-455 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand na onjuiste opgave van inkomsten door appellanten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die in de periode van 26 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2011 onterecht bijstand hebben ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Weert had vastgesteld dat appellanten hun inkomsten uit arbeid niet correct hadden opgegeven, wat leidde tot een te hoge bijstandsverlening. De Raad heeft in een tussenuitspraak van 10 februari 2015 het college opgedragen om de motivering van de terugvordering te herstellen. In de uiteindelijke uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het college voldoende heeft aangetoond dat appellanten in totaal € 10.281,92 bruto aan ten onrechte ontvangen bijstand moeten terugbetalen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, waarbij de terugvordering is gehandhaafd. Appellant heeft aangevoerd dat hij door zijn gezondheidstoestand niet in staat is om terug te betalen, maar de Raad heeft deze argumenten niet als dringende redenen aangemerkt om van terugvordering af te zien. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/455 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
15 januari 2013, 12/794 en 12/795 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Weert (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het college een stuk ingezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 3 juni 2014, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
Het vooronderzoek is daarna hervat. Het college is verzocht de door appellant en zijn echtgenote ingevulde en ingeleverde rechtsmatigheidsonderzoeksformulieren over de maanden oktober 2009 tot en met december 2009 en de inkomstenformulieren over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 oktober 2011 over te leggen alsmede een specificatie van het bedrag aan bijstand dat van appellant en echtgenote wordt teruggevorderd.
In reactie op dit verzoek heeft het college bij brief van 22 juni 2014 een groot aantal stukken ingediend.
Op het verzoek om een reactie op de ingediende stukken heeft appellant niet gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Appellant, ambtshalve opgeroepen, is met een beroep op zijn gezondheidstoestand niet verschenen. Het college, eveneens ambtshalve opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Paulissen.
Bij tussenuitspraak van 10 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:321, heeft de Raad het college opgedragen het geconstateerde gebrek in het besluit van 12 juni 2012 (bestreden besluit) inzake de terugvordering van bijstand te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Bij schrijven van 19 maart 2015, met bijlagen, heeft het college uitvoering gegeven aan de gegeven opdracht.
Appellant heeft daarop een zienswijze naar voren gebracht.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer van de Raad.
Vervolgens heeft de Raad met toepassing van artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, en derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. De Raad volstaat met het volgende.
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Raad, kort samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat appellant en zijn echtgenote in de periode van 26 oktober 2009 tot en met
31 oktober 2011 (periode in geding) aan het college geen juiste opgave hebben gedaan van hun inkomsten uit en in verband met arbeid en dat het college in redelijkheid van de bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) over de betreffende maanden in te trekken of te herzien naar gelang de hoogte van de verzwegen inkomsten in die maanden. Het college heeft evenwel niet naar behoren gemotiveerd dat van appellant en echtgenote terecht een bedrag van € 11.761,56, later door het college teruggebracht tot een bedrag van € 10.281,92, aan ten onrechte gemaakte kosten van bijstand wordt teruggevorderd. De Raad heeft aanleiding gezien om met toepassing van de bestuurlijke lus het college op te dragen dit geconstateerde gebrek te herstellen.
3. Bij brief van 19 maart 2015 heeft het college onder verwijzing naar de bijgevoegde specificaties over de herberekening per maand, de gemaakte nadeelberekening, jaaroverzichten over 2009 tot en met 2011 en bruto herberekeningen over genoemde jaren gemotiveerd dat aan appellant en echtgenote over de periode in geding per saldo € 10.281,92 bruto teveel aan bijstand is verstrekt. Daarbij heeft het college een specifieke toelichting gegeven over het bedrag van de terugvordering over maart 2010 van € 452,67 en over de reden waarom over de maanden september 2010, november 2010, januari 2011 en mei 2011 te weinig bijstand aan appellant en echtgenote is verstrekt.
4. In zijn zienswijze heeft appellant kenbaar gemaakt dat het college veel fouten heeft gemaakt en dat appellant door de voorschotverlening en de daarop volgende verrekening van inkomsten door het college iedere maand te weinig inkomen heeft gekregen om te voorzien in de kosten van bestaan van zijn gezin met drie jonge kinderen. Appellant bestrijdt dat hij fraude heeft gepleegd. Hij is alleen soms vergeten een loonstrookje in te dienen, ook omdat hij door de handelwijze van het college ziek is geworden. Appellant is van mening dat de herberekening van het college niet juist is. Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Ziektewet en zijn echtgenote heeft geen inkomen. Daardoor is appellant niet in staat aan het college terug te betalen. Daarbij wijst appellant erop dat hij ernstig ziek is en onder meer lijdt aan stress en een depressie.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen moet de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit wat betreft de terugvordering vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
5.2.1.
De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.
5.2.2.
Het college heeft met de brief van 19 maart 2015 en de daarbij gevoegde documenten, in combinatie met de bij brief van 22 juli 2014 ingezonden stukken, inzichtelijk gemaakt dat appellanten in de periode in geding over een aantal maanden ten onrechte bijstand hebben ontvangen omdat hun inkomsten hoger waren dan de toepasselijke bijstandsnorm, en over andere maanden teveel bijstand hebben ontvangen vanwege de niet-opgegeven inkomsten uit en in verband met arbeid. Het college heeft het bedrag van de terugvordering van gemaakte kosten van bijstand van uiteindelijk € 10.281,92 bruto alsnog van een draagkrachtige motivering voorzien. Appellant heeft volstaan met de mededeling dat de herberekening niet juist is, maar heeft geen argumenten aangedragen dat dit bedrag van de terugvordering of de daaraan ten grondslag liggende bedragen per maand onjuist zijn. Daarom heeft het college genoegzaam gemotiveerd dat aan appellant en zijn echtgenote in de periode in geding in totaal € 10.281,92 bruto aan ten onrechte gemaakte kosten van bijstand is verleend.
5.3.
Het college is ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB (oud) bevoegd de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van appellant en echtgenote terug te vorderen. In wat appellant heeft aangevoerd over zijn gezondheidstoestand ziet de Raad geen dringende redenen op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering had behoren af te zien. Wat appellant heeft aangevoerd over zijn financiële situatie vormt ook geen dringende reden. Financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich voorts in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Daarbij heeft appellant als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.4.
De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de terugvordering van bijstand, vernietigen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat van appellant € 10.281,92 bruto aan ten onrechte gemaakte kosten van bijstand wordt teruggevorderd.
6. Niet gebleken is dat appellant kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juni 2012 gegrond voor zover daarbij de
terugvordering van gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 11.761,56 is
gehandhaafd;
- bepaalt dat van appellant € 10.281,92 bruto aan ten onrechte gemaakte kosten van bijstand
wordt teruggevorderd;
- herroept het besluit van 23 januari 2012 in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats
komt van genoemd besluit van 12 juni 2012.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2015.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD