ECLI:NL:CRVB:2015:2503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
14/1571 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door onduidelijkheid over financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn aanvragen werden afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. De appellant had eerder bijstand ontvangen, maar deze was ingetrokken omdat hij onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie. De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen de afwijzing van zijn aanvragen ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde dit oordeel. De Raad stelde vast dat er nog steeds onduidelijkheden bestonden over de eigendom van uitgekeerde gelden uit schadeverzekeringen, de opbouw van een beleggingsverzekering, en de eigendom van een auto. De appellant had ook niet voldoende informatie verstrekt over zijn bankrekening, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant geen doel trof en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/1571 WWB, 14/1572 WWB
Datum uitspraak: 28 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2014, 13/4027 en 13/4036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Voor appellant is
mr. Vreeswijk verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 24 september 2012 heeft het college de bijstand ingetrokken met ingang van 1 september 2012. Appellant heeft onvoldoende informatie verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Op 10 oktober 2012 en 31 januari 2013 heeft appellant aanvragen om bijstand ingediend. Deze aanvragen heeft het college bij besluiten van 17 december 2012 en 7 maart 2013 afgewezen op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
1.4.
Bij besluiten van 5 juli 2013 (bestreden besluiten) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2012 ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden na het eerdere besluit tot intrekking van 24 september 2012. Het college heeft het bezwaar tegen het besluit van 7 maart 2013 ongegrond verklaard op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden en het recht op bijstand niet is vast te stellen, nu niet kan worden beoordeeld en vastgesteld of appellant nog over middelen beschikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat nog steeds onduidelijkheden bestaan over de financiële situatie van appellant. Ter zitting bij de rechtbank heeft appellant erkend dat er onduidelijkheden bestaan, die hij niet heeft kunnen wegnemen en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

14.1571 WWB

4.1.
De te beoordelen periode loopt van 10 oktober 2012 tot en met 17 december 2012.
4.2.
Indien periodieke bijstand is ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat hij daarin niet is geslaagd. Dezelfde onduidelijkheden die ten tijde van de intrekking bij besluit van 24 september 2012 bestonden, waren ook in de periode in geding nog niet opgehelderd. Het college heeft op juiste gronden de aanvraag afgewezen, nu nog steeds onduidelijkheid bestond over het antwoord op de vraag aan wie de uitgekeerde gelden uit schadeverzekeringen toebehoren, over de opbouw en afkoop van de beleggingsverzekering, de eigendom en aanschaf van de auto met kentekennummer [kenteken] en of appellant de beschikking heeft over een
en/of-rekening van zijn ouders. Verder heeft appellant onvoldoende informatie verschaft betreffende mutaties op zijn bankrekening. Het college heeft dan ook op juiste gronden geconcludeerd dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.

14.1572 WWB

5.1.
De te beoordelen periode loopt van 31 januari 2013 tot en met 7 maart 2013.
5.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.3.
Het bijstandverlenend orgaan is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens op te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie in de periode die voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
5.4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat het college de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen, en voegt het volgende daaraan toe. Ook bij onderhavige aanvraag bestaat nog steeds onduidelijkheid over aan wie de uitgekeerde gelden uit schadeverzekeringen toebehoren, over de opbouw en afkoop van de beleggingsverzekering, de eigendom en de aanschaf van de auto en of appellant de beschikking heeft over een
en/of-rekening van zijn ouders. Uit de door appellant verstrekte stukken kan niet worden afgeleid dat hij geen beschikking of beheer (meer) heeft over de en/of-rekening. Verder heeft appellant wisselende verklaringen afgelegd over de eigendom en aanschaf van de auto en blijft hierover onduidelijkheid bestaan, ook al staat de auto niet meer op zijn naam. Appellant heeft verder onvoldoende inlichtingen verstrekt over de besteding van de opgenomen gelden, waardoor onduidelijk is gebleven over welke middelen hij (nog) kan beschikken ter voorziening in de kosten van levensonderhoud. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De stelling van appellant dat het vermogen niet boven de vermogensgrens uitkomt, behoeft gelet hierop geen bespreking.
6. Uit 4 en 5 volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en Y.J. Klik en W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) R.G. van den Berg

HD