ECLI:NL:CRVB:2015:2499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
14/903 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand WWB; inkomensdaling als geen nieuw feit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag was eerder door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht afgewezen op 8 februari 2013, maar de appellant had hiertegen geen bezwaar gemaakt, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar was geworden. De appellant heeft zich op 27 februari 2013 opnieuw gemeld voor een aanvraag, waarop het college hem per 27 februari 2013 een maandelijkse woonkostentoeslag heeft toegekend.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de appellant geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die rechtvaardigden dat het college met terugwerkende kracht woonkostentoeslag had moeten toekennen over de periode van 8 oktober 2012 tot 27 februari 2013. In hoger beroep heeft de Raad overwogen dat de inkomensdaling van de appellant, die al sinds 8 oktober 2012 bestond, geen nieuw feit of veranderde omstandigheid was in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden dat geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaande aan de aanvraag.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/903 WWB
Datum uitspraak: 28 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 december 2013, 13/4038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Voor appellant is
mr. S. Vermeulen, kantoorgenoot van mr. Schröder, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E.J.W. Bruinsma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft tot begin oktober 2012 inkomsten genoten als zelfstandige. Hij heeft zich op 8 oktober 2012 bij het college gemeld en op 26 oktober 2012 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in de vorm van een woonkostentoeslag.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 8 februari 2013 afgewezen. Appellant is daarvan niet in bezwaar gekomen, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.3.
Appellant heeft zich op 27 februari 2013 opnieuw gemeld voor het doen van een aanvraag om woonkostentoeslag. Bij besluit van 3 juni 2013, na bezwaar gewijzigd bij besluit van 17 juli 2013 (bestreden besluit), heeft het college appellant per 27 februari 2013 een maandelijkse woonkostentoeslag toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - voor zover hier van belang en verkort weergegeven - overwogen dat appellant geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, op grond waarvan het college met terugwerkende kracht over de periode van 8 oktober 2012 tot 27 februari 2013 woonkostentoeslag had moeten toekennen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 23 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM0861 bestaat aanleiding in dit geval onderscheid te maken in twee perioden vanwege het verschil in toetsingskader bij die te onderscheiden perioden. Bij een te beoordelen periode waarover al besluitvorming heeft plaatsgevonden, ligt het op de weg van de aanvrager nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te voeren die voor het bestuursorgaan aanleiding moet zijn van zijn eerdere besluitvorming terug te komen. Over een periode die ligt vóór de datum van de aanvraag en waarover nog geen inhoudelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden wordt volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO2996) inzake de toepassing van artikel 43 en artikel 44 van de WWB in beginsel geen bijstand verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2.
De eerste periode loopt van 8 oktober 2012 tot en met 8 februari 2013 (periode 1). Over periode 1 heeft al besluitvorming plaatsgevonden. Het college heeft immers bij besluit van
8 februari 2013 de aanvraag om woonkostentoeslag afgewezen. Het toepasselijke toetsingskader, weergegeven onder 4.1, brengt mee dat ter beoordeling staat of appellant nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten aanzien van deze periode heeft aangevoerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij al sinds 8 oktober 2012 te maken heeft met een inkomensdaling. Die inkomensdaling is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Immers, voorafgaande aan het besluit van
8 februari 2013 was dit al het geval. Het college heeft dan ook terecht geweigerd appellant over periode 1 woonkostentoeslag toe te kennen.
4.3.
De tweede periode loopt van 8 februari 2013 tot 27 februari 20132013 (periode 2). Over periode 2 heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden, zodat beoordeeld moet worden of sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaande aan de melding om bijstand aan te vragen. De door appellant ook in dit verband genoemde inkomensdaling per 8 oktober 2012 is niet een omstandigheid die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigt.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.H. Bel en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C. Moustaïne

HD