ECLI:NL:CRVB:2015:2498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
14/2949 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuiskosten en juridische kosten door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft appellante op 21 juni 2013 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten die zij had gemaakt in verband met juridische procedures en verhuiskosten. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze aanvragen afgewezen, omdat appellante niet kon aantonen dat zij niet over de middelen beschikte om deze kosten te voldoen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak in hoger beroep behandeld. Appellante stelde dat zij geen gezamenlijke huishouding voerde op het moment dat de kosten werden gemaakt en dat er bijzondere omstandigheden waren die haar in staat hadden moeten stellen om de kosten te dekken. De Raad oordeelde echter dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen. De Raad bevestigde dat de kosten van verhuizing en juridische procedures in beginsel uit het inkomen moeten worden voldaan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit verhinderen. Aangezien appellante geen gegevens over het inkomen of vermogen van haar ex-partner had overgelegd, kon niet worden vastgesteld of zij recht had op bijzondere bijstand. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

14/2949 WWB
Datum uitspraak: 28 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 april 2014, 13/5898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M.A. Leijser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015. Namens appellante is verschenen mr. Leijser. Het college is vertegenwoordigd door mr. C.G. Smout.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 21 juni 2013 bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten die zij heeft gemaakt in november 2012 en april 2013 in verband met juridische procedures. Bij besluit van 10 juli 2013 (besluit 1) heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.2.
Appellante heeft op 11 juli 2013 bijzondere bijstand voor verhuiskosten aangevraagd. Bij besluit van 15 juli 2013 (besluit 2) heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Appellante heeft op 8 juli 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van juridische procedures gemaakt in april 2013 en op 17 mei 2013. Bij besluit van 15 juli 2013 (besluit 3) heeft het college deze aanvraag afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 5 september 2013 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, de bezwaren van appellante tegen besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat geen bijzondere individuele omstandigheden bestaan op grond waarvan bijzondere bijstand voor de verhuiskosten moet worden verstrekt. Voor de kosten van de juridische procedures wordt geen bijzondere bijstand verstrekt omdat niet kan worden vastgesteld of de kosten uit eigen inkomen of draagkracht kunnen worden voldaan. Appellante voerde een gezamenlijke huishouding en heeft geen gegevens over het gezamenlijk inkomen en vermogen overgelegd. Daarom kan niet worden vastgesteld of recht op bijstand voor deze kosten bestaat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat zij geen gezamenlijke huishouding voerde op het moment dat de kosten van rechtsbijstand werden gemaakt, en dat in verband daarmee de draagkracht onjuist is vastgesteld. Verder betoogt appellante dat de kosten van de verhuizing wel voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Appellante heeft deze gronden feitelijk onderbouwd door te wijzen op het volgende. Haar financiën werden niet goed beheerd door [naam stichting] waardoor huurachterstand is ontstaan. Nadat als gevolg daarvan haar woning werd ontruimd, is zij noodgedwongen verhuisd naar de woning van haar ex-partner [M] (M) met wie zij een kind heeft. M beschikte niet over inkomsten en leefde van haar uitkering die zij ontving op grond van de Ziektewet (ZW). In november 2012 heeft M volgens appellante zijn woning verlaten. Doordat appellante de woning van M vervolgens eind mei 2013 moest verlaten, zij naar haar ouders verhuisde en vervolgens een kamer betrok, is zij steeds verder in de financiële problemen geraakt. Zij beschikte dan ook niet over voldoende draagkracht en de draagkracht is onjuist berekend. Een aantal kostenposten zijn niet meegenomen bij de berekening van de draagkracht en er is in strijd met de heersende jurisprudentie geen rekening gehouden met het beslag dat is gelegd op de uitkering op grond van de ZW.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) - voor zover van belang - heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen, en het inkomen, voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Verhuiskosten
4.2.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2237) moeten kosten van een verhuizing en inrichting van een woning, indien deze kosten, zoals in geval van appellante, noodzakelijk zijn, worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.2.2.
Appellante heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden aanwezig waren waardoor zij de kosten niet zelf kon voldoen en evenmin kon reserveren voor deze kosten. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat in wat appellante heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat deze kosten moeten worden voldaan uit het inkomen. Appellante beschikte over een inkomen en is ingetrokken bij M die huurder was. Daarbij zijn huurschulden ontstaan. Appellante kon er, omdat zij geen huurder was en vanwege de huurschulden, rekening mee houden dat zij verhuiskosten zou moeten gaan maken. Nog daargelaten of appellante had kunnen reserveren voor de kosten, is niet gebleken dat appellante de kosten niet heeft kunnen voldoen door middel van gespreide betaling achteraf. In zoverre faalt het hoger beroep.
Kosten juridische procedures
4.3.1.
Voorts is in geschil de vraag of de kosten in verband met de juridische procedures van appellante uit eigen inkomen of draagkracht kunnen worden voldaan. Appellante voerde vanaf 29 februari 2012, toen zij introk bij M op diens adres (adres van M) in de door hem gehuurde woning, met hem aldaar een gezamenlijke huishouding. Volgens de gegevens uit de gemeentelijk basisadministratie persoonsgegevens was appellante tot 21 juni 2013 ingeschreven op dat adres en was M daar tot 6 juni 2013 ingeschreven. Volgens appellante heeft zij in ieder geval tot eind mei 2013 op dat adres verbleven.
4.3.2.
De kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd zijn opgekomen in november 2012 en april 2013 en op 17 mei 2013 en vallen dus binnen de periode waarin appellante en M beiden waren ingeschreven op hetzelfde adres. Gelet hierop en nu het gaat om een aanvraag, ligt het op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat zij op de momenten waarop de kosten betrekking hebben, geen draagkracht had en meer in het bijzonder, dat zij alleenstaande was en dat dus geen rekening moet worden gehouden met de middelen van M. Appellante heeft echter haar stelling dat M in november 2012 zijn woning heeft verlaten niet onderbouwd. Daarmee heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de gezamenlijke huishouding die zij voerden, in weerwil van M’s voorgezette inschrijving op dat adres, in november 2012 is beëindigd. Omdat appellante geen gegevens van het inkomen of vermogen van M heeft overgelegd, kan niet worden vastgesteld of appellante de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd kan voldoen uit eigen inkomen of draagkracht. De vraag of de draagkracht vervolgens juist berekend is, behoeft dus geen beantwoording meer.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en E.C.R. Schut en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van R.G van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R.G. van den Berg

HD