ECLI:NL:CRVB:2015:2495
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- E.C.R. Schut
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gebrek aan rechtmatig verblijf en de toepassing van het Staatlozenverdrag
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, die geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn Nederlanderschap was ingetrokken door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant zich niet kan beroepen op artikel 23 van het Staatlozenverdrag, omdat hij in de te beoordelen periode geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten. De Raad stelt vast dat de intrekking van de bijstand niet beperkt was tot een bepaalde periode en dat appellant onder artikel 16, tweede lid, van de WWB valt, waardoor hij geen recht op bijstand kan ontlenen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.