ECLI:NL:CRVB:2015:2494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
14/184 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsverplichtingen onder de WWB en de rol van medisch advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had verzocht om vrijstelling van zijn arbeidsverplichtingen vanwege verergering van zijn schouderklachten. De GGD-arts had in een eerder advies appellant als volledig arbeidsgeschikt beoordeeld, ondanks zijn klachten. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem handhaafde de arbeidsverplichtingen van appellant, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de mededeling van het college aan appellant, dat de arbeidsverplichtingen voor hem gelden, moet worden gekwalificeerd als een impliciete weigering om hem tijdelijk ontheffing te verlenen. De Raad oordeelde dat het college zich mocht baseren op het advies van de GGD-arts, dat voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid. De Raad concludeerde dat er geen aanvullende medische informatie was die de arbeidsongeschiktheid van appellant kon onderbouwen. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak benadrukt de rol van medisch advies in de beoordeling van arbeidsverplichtingen onder de WWB en de noodzaak voor appellanten om voldoende medische onderbouwing te leveren voor hun verzoeken om ontheffing.

Uitspraak

14/184 WWB
Datum uitspraak: 28 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 november 2013, 13/1504 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Epe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. Kluivers, kantoorgenoot van mr. Epe. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T.A. van den Hoff.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het college aan appellant bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande toegekend.
1.2.
In een advies van 15 mei 2009 heeft L. Kwast, arts Indicatie en Advies van de GGD Kennemerland (GGD-arts), appellant tijdelijk gedeeltelijk arbeidsgeschikt geacht vanwege zijn schouderklachten.
1.3.
Bij brief van 10 augustus 2011 heeft appellant verzocht om vrijstelling van zijn arbeidsverplichtingen vanwege verergering van zijn schouderklachten. Op verzoek van het college heeft de GGD-arts opnieuw een onderzoek ingesteld naar de arbeidsgeschiktheid van appellant. Volgens het door de GGD-arts op 4 januari 2012 uitgebrachte advies is appellant volledig arbeidsgeschikt. Appellant heeft klachten van zijn schouders waarvoor geen duidelijke lichamelijke oorzaak is aan te wijzen. Ook heeft appellant psychische klachten, waarvoor hij niet gericht wordt behandeld. De lichamelijke en psychische klachten lijken elkaar in stand te houden en elkaar wellicht te versterken. Een psychologische behandeling zou de situatie waarschijnlijk kunnen doorbreken. De arts concludeert dat er vanuit medisch oogpunt geen duidelijke redenen zijn waarom appellant niet zou kunnen werken. Appellant heeft gezien zijn psychische klachten en de lange duur van de klachten wel gerichte begeleiding nodig bij het vinden van passend werk.
1.4.
Bij besluit van 3 februari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2013 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant meegedeeld dat de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB voor hem gelden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de WWB kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid.
4.2.
De mededeling aan appellant, dat voor hem de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB gelden, moet in dit geval worden gekwalificeerd als een impliciete weigering om ten aanzien van appellant toepassing te geven aan artikel 9, tweede lid, van de WWB.
4.3.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, is niet gebleken dat de GGD-arts geen deugdelijk onderzoek heeft verricht. Het onderzoek is uitgevoerd door de GGD-arts die in 2009 eveneens een medisch advies inzake de arbeidsgeschiktheid van appellant heeft uitgebracht. Hoewel summier weergegeven, voldoet het advies van de GGD-arts van 4 januari 2012 aan de eisen van zorgvuldigheid. Zoals door appellant ter zitting is bevestigd, heeft de arts appellant gezien op het spreekuur en toen onderzoek verricht naar zijn schouders. Voorts heeft de GGD-arts informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant. Uit het advies kan worden opgemaakt dat appellant schouderklachten heeft, maar dat hij hiervoor ten tijde van belang niet werd behandeld en dat geen duidelijke lichamelijke oorzaak voor zijn klachten is aan te wijzen. Appellant heeft geen (aanvullende) medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn schouderklachten zijn verergerd dan wel dat anderszins medische beperkingen bestaan ten aanzien van zijn arbeidsinschakeling.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft het college zich mogen baseren op het advies van de GGD-arts van 4 januari 2012 en terecht besloten appellant geen tijdelijke ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB vermelde arbeidsverplichtingen te verlenen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en M. Hillen en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD