ECLI:NL:CRVB:2015:2493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
14/3332 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onvoldoende bewijs van wijziging in omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 14 april 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsaanvraag na intrekking van zijn bijstand op 1 april 2012 opnieuw ingediend. De intrekking was het gevolg van een strafrechtelijk onderzoek naar frauduleus handelen, waarbij appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De rechtbank had het beroep tegen de afwijzing van de bijstandsaanvraag ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het op de appellant rustte om aan te tonen dat er sinds de intrekking van de bijstand relevante wijzigingen in zijn omstandigheden hadden plaatsgevonden. Appellant stelde dat hij geen inkomen of vermogen had, maar de Raad vond zijn onderbouwing onvoldoende. De Raad bevestigde dat de intrekking van de bijstand onherroepelijk was en dat appellant niet had aangetoond dat zijn situatie was veranderd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.C.R. Schut en J.T.H. Zimmerman als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 juli 2015.

Uitspraak

14/3332 WWB
Datum uitspraak: 28 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
25 april 2014, 13/2645 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 juni 2015. Namens appellant is verschenen mr. Lina. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.W.H. Hulsen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 14 april 1998 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Naar aanleiding van bij de belastingdienst en de politie ontvangen signalen dat sprake zou zijn van frauduleus handelen, is in december 2010 een strafrechtelijk onderzoek gestart. Hieruit is onder meer gebleken dat appellant samen met zijn vader en broer in 2001 de [naam stichting] heeft opgericht en dat appellant bestuurslid is van deze stichting. Bij besluit van 30 juli 2012 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 april 2012 ingetrokken. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van
9 januari 2013 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellant heeft onvoldoende inzicht verschaft in zijn inkomens- en vermogenssituatie doordat hij geen helderheid heeft gegeven over een aantal transacties en geldstromen van grote omvang, waarbij hij al dan niet als bestuurslid van de [naam stichting] betrokken was. Tegen het besluit van 9 januari 2013 heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Appellant heeft zich op 1 oktober 2012 bij het college gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand. Tijdens een met appellant op 17 oktober 2012 gevoerd intakegesprek heeft hij verklaard dat hij sinds de intrekking van de bijstand geen geld heeft en dat zijn omstandigheden sinds de intrekking niet zijn gewijzigd.
1.4.
Bij besluit van 16 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet heeft aangetoond dat zich een voor de bijstand relevante wijziging in zijn omstandigheden heeft voorgedaan sinds de intrekking van de bijstand bij besluit van 30 juli 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2012 tot en met 16 november 2012.
4.2.
Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet over inkomen of vermogen beschikt. Het college heeft ten onrechte geen volledige toets toegepast. Voorts heeft appellant gesteld dat de in 4.2 weergegeven bewijsregel niet van toepassing is omdat in het onderhavige geval nog geen onherroepelijke beëindiging van de bijstand heeft plaatsgevonden.
4.4.
Uit 1.2 en uit de gedingstukken volgt dat sprake is van een onherroepelijke intrekking van de bijstand met ingang van 1 april 2012 die doorloopt tot na het besluit van 30 juli 2012. Hiermee is gegeven dat de bijstand ook voor de periode na dat besluit is beëindigd. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet, nog daargelaten dat de in 4.2 vermelde bewijsregel ook geldt indien het intrekkingsbesluit nog niet onherroepelijk is. Wat appellant verder heeft aangevoerd, is onvoldoende om aan te tonen dat de omstandigheden zijn gewijzigd, in die zin dat appellant, anders dan voorheen, in de te beoordelen periode helderheid heeft verschaft over zijn inkomens-en vermogenspositie. Het had op de weg van appellant gelegen zijn stelling dat hij niet over inkomen en vermogen beschikte, met concrete en verifieerbare gegevens te onderbouwen. De enkele stelling weergegeven in 4.3 is in dit verband onvoldoende. Het college was dan ook niet gehouden zelf een onderzoek in te stellen om helderheid te krijgen over de transacties en geldstromen van de [naam stichting] .
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.C.R. Schut en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.A.W. Zijlstra
HD