ECLI:NL:CRVB:2015:2489
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- M. Hillen
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de opgelegde maatregel van bijstandsverlaging wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en kreeg te maken met een maatregel van bijstandsverlaging. Het college had de bijstand van appellant verlaagd met 30% voor de duur van één maand, omdat hij zonder bericht niet was verschenen op een oproep voor een onderzoek naar arbeidsinschakeling. Later, na een melding van vakantie in het buitenland, heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken voor een periode omdat hij langer in het buitenland verbleef dan toegestaan. Vervolgens werd de bijstand opnieuw verlaagd met 100% voor één maand, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet tijdig te melden dat hij niet op tijd terug zou keren uit het buitenland.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de opgelegde maatregel te zwaar is, omdat er geen sprake zou zijn van verwijtbaar handelen dat vergelijkbaar is met de eerdere gedraging waarvoor eerder een maatregel van 30% was opgelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college de maatregel op juiste wijze heeft toegepast, conform de verordening inzake recidive. De Raad oordeelt dat de huidige gedraging van appellant in ernst vergelijkbaar is met de eerdere gedraging, waardoor de verhoging van de maatregel gerechtvaardigd is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagt.