ECLI:NL:CRVB:2015:2487
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Ziektewet na beëindiging van WGA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde is. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, meldde zich ziek op 17 oktober 2012 vanwege psychische klachten en lichamelijke klachten aan schouder en rug. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 16 november 2012 concludeerde de verzekeringsarts van het Uwv dat er geen objectief-medische beperkingen waren ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. Het Uwv besloot daarop dat appellant geen recht meer had op een uitkering op grond van de ZW.
Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek bevestigde. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten waren toegenomen en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn klachten niet geobjectiveerd konden worden. Hij verwees naar verschillende medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen reden had om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad benadrukte dat de diagnose van appellant niet was veranderd en dat de door hem ingebrachte medische informatie niet voldoende was om aan te tonen dat hij niet geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.