ECLI:NL:CRVB:2015:2485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
13-3749 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-vervolguitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat hij met ingang van 29 juni 2012 in aanmerking kwam voor een WGA-vervolguitkering. Appellant was van mening dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat hij alleen in een beschermde omgeving kon functioneren, zoals in WSW-verband. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in essentie een herhaling waren van eerdere stellingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant in medisch opzicht geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en merkte op dat er geen sprake was van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, waardoor appellant niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De Raad gaf appellant ook de mogelijkheid om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid aan te vragen indien zijn klachten zouden toenemen.

Uitspraak

13/3749 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 juli 2013, 12/2127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H.M. van den Broek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.A.M. Broos, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer W.J.M.A. Lagerwaard. Als tolk is verschenen mevrouw A. Kabaktepe.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 december 2009 heeft het Uwv appellant per 29 januari 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 71,58%.
1.2.
Bij besluit van 11 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, van wie de loongerelateerde WGA-uitkering eindigde op 29 juni 2012, met ingang van laatstgenoemde datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering eveneens berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 71,58%. Het hiertegen ingestelde bezwaar is door het Uwv bij besluit van 21 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij overweegt de rechtbank dat gelet op de beschikbare verzekeringsgeneeskundige rapporten er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat het Uwv de ernst van de bij appellant aanwezige cardiale en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor het verrichten van arbeid, zoals opgetekend in de Functionele mogelijkhedenlijst van 21 juni 2012 (FML), heeft onderschat. Voorts komt de rechtbank tot het oordeel dat de in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellant in medisch opzicht in staat is tot het verrichten van de voorgehouden functies.
3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Voorts is appellant van oordeel dat hij op grond van een rapport van ACCES Arbeidsdeskundigen van 20 april 2010 uitsluitend in een beschermde omgeving goed kan functioneren en daarom aangewezen is op arbeid in WSW-verband. Daarnaast zal het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan de voorgehouden functies - gelet op de bij appellant bestaande zwaardere beperkingen - leiden tot overbelasting.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot het volgende oordeel.
5.1.
Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen door hem in bezwaar en beroep naar voren is gebracht. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
5.2.
Vooreerst verwijst de Raad voor zijn oordeel naar de in de aangevallen uitspraak onder 7 en 8 weergegeven overwegingen van de rechtbank. Wat betreft de grond dat appellant gelet op het rapport van ACCES Arbeidsdeskundigen uitsluitend in een beschermde omgeving goed kan functioneren en daarom is aangewezen op arbeid in WSW-verband merkt de Raad op dat appellant geen WSW-indicatie heeft gekregen, zoals blijkt uit de beschikking van 8 augustus 2010. Aan het rapport van ACCES kan voorts wat betreft de bij appellant bestaande beperkingen niet die betekenis worden toegekend die appellant daar aan gehecht wenst te zien, nu dat rapport niet is opgesteld door een arts en ook omdat de daarin opgenomen conclusies niet nader worden onderbouwd. Tevens is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling kennis heeft genomen van de zich in het dossier bevindende gedingstukken, waaronder bedoeld rapport van ACCES Arbeidsdeskundigen en de informatie van de behandelend sector.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de uit het CBBS geselecteerde functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 november 2012 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd - gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren en de door die arbeidsdeskundige gegeven uitvoerige toelichting - in medisch opzicht geschikt voor appellant.
5.4.
Hetgeen onder 5.1 tot en met 5.3 is overwogen leidt er tevens toe dat er geen sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden als bedoeld in het Schattingsbesluit en van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, op grond waarvan appellant in aanmerking zou komen voor een IVA-uitkering.
5.5.
Tot slot en ter voorlichting van appellant merkt de Raad nog op dat indien appellant van mening is dat zijn klachten en beperkingen zijn toegenomen hij zich tot het Uwv kan wenden met het verzoek om herbeoordeling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid.
5.6.
Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

CVG