ECLI:NL:CRVB:2015:2483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die voorheen als schoonmaakster werkte, had een ZW-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de periode van november 2000 tot 1 mei 2005 arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde dit oordeel en verwees naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin werd gesteld dat de beschikbare informatie over de zwakbegaafdheid en knieklachten van appellante niet voldoende was om arbeidsongeschiktheid aan te tonen.
Appellante voerde aan dat zij door fysieke en mentale beperkingen niet in staat was haar werk te verrichten. Ze verwees naar een brief van haar huisarts, waarin werd gesteld dat zij zwakbegaafd was en knieklachten had. De Raad oordeelde echter dat het tijdsverloop tussen de vermeende arbeidsongeschiktheid en de aanvraag van de ZW-uitkering het risico van onduidelijkheid met zich meebracht, wat voor rekening van appellante kwam. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had overwogen dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de relevante periode arbeidsongeschikt was.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de Centrale Raad van Beroep, met Ch. van Voorst als rechter en S. Aaliouli als griffier.