Uitspraak
16 juli 2013, 12/4642 (aangevallen uitspraak)
F.M.J. Eijmael.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.C.F. Kramer, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem geen recht op een WIA-uitkering toekende. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 30 april 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarbij zij de zorgvuldigheid en juistheid van het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onderschreef.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij meer beperkingen had dan in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) was vastgesteld en dat de geduide functies zijn beperkingen overschreden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de gronden van het hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld en dat de FML de belastbaarheid van appellant correct weergaf.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit te betwijfelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.