ECLI:NL:CRVB:2015:2453
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante, die sinds 28 juli 2010 arbeidsongeschikt is door schouderklachten en een depressie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 25 juli 2012, maar had dit besluit op 21 oktober 2013 in een bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv rekening hadden gehouden met de medische klachten van appellante. De door appellante ingebrachte medische verklaring van haar oefentherapeut werd niet als voldoende nieuw bewijs gezien om tot een ander oordeel te komen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat de vernauwing van het achterhoofdsgat haar klachten verklaart, maar de Raad oordeelde dat zij geen nieuwe gezichtspunten of medische gegevens had aangedragen die tot een ander oordeel konden leiden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van griffier M. Crum, en werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2015.