ECLI:NL:CRVB:2015:2453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
14-2390 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante, die sinds 28 juli 2010 arbeidsongeschikt is door schouderklachten en een depressie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 25 juli 2012, maar had dit besluit op 21 oktober 2013 in een bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv rekening hadden gehouden met de medische klachten van appellante. De door appellante ingebrachte medische verklaring van haar oefentherapeut werd niet als voldoende nieuw bewijs gezien om tot een ander oordeel te komen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat de vernauwing van het achterhoofdsgat haar klachten verklaart, maar de Raad oordeelde dat zij geen nieuwe gezichtspunten of medische gegevens had aangedragen die tot een ander oordeel konden leiden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van griffier M. Crum, en werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2015.

Uitspraak

14/2390 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2014, 13/9171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G. Evers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Appellante is verschenen en bijgestaan door mr. Evers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 28 juli 2010 uitgevallen voor haar werkzaamheden als
productiemedewerker in verband met schouderklachten en een depressie. Bij besluit van
14 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 25 juli 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en dat de mate van arbeidsongeschiktheid 35 tot 80% bedraagt. De LGU is toegekend tot 25 juni 2014.
1.2.
Bij besluit op bezwaar van 21 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de
nek- en schouderklachten van appellante en met haar psychische klachten. Niet kan worden gesteld dat de beperkingen die in verband hiermee zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst zijn onderschat. De door appellante overgelegde verklaring van de oefentherapeut Mensendieck S. Abbink van 4 februari 2014 heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven tot een ander oordeel te komen. Deze verklaring betreft geen wezenlijk andere medische informatie dan de verklaring van deze therapeut die in bezwaar is overgelegd en die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is beoordeeld. De rechtbank heeft de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de vernauwing van het achterhoofdsgat oorzaak is van grote medische problemen. Appellante is van mening dat zij de geduide functies niet kan verrichten. Vanaf 17 november 2014 heeft appellante een arbeidsovereenkomst WSW voor de duur van zes maanden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft in zijn verweerschrift erop gewezen dat de behandelend artsen, de orthopeed, neuroloog en de huisarts te kennen hebben gegeven dat de aandoening van appellante haar klachten niet verklaart. Ter zitting is van de kant van het Uwv meegedeeld dat bij besluit van 15 april 2014 de WGA-uitkering is beëindigd. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft gesteld vormt een herhaling van hetgeen zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben rekening gehouden met de nek- en schouderklachten en de psychische klachten van appellante. In hoger beroep heeft appellante geen wezenlijke andere gezichtspunten of medische gegevens naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.2.
Uit overweging 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Crum

RB