ECLI:NL:CRVB:2015:2439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
14-1779 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen voorwaardelijk strafontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar tegen een voorwaardelijk strafontslag dat hem was opgelegd wegens plichtsverzuim. De appellant, werkzaam als medewerker service B bij de politie Midden Nederland, kreeg op 31 mei 2012 voorwaardelijk strafontslag vanwege het hinderlijk lastigvallen van een minderjarige. Dit ontslag zou pas ten uitvoer worden gelegd als de appellant zich binnen twee jaar opnieuw schuldig zou maken aan soortgelijk plichtsverzuim. In november 2012 maakte de korpschef bekend dat hij het voorwaardelijk strafontslag wilde effectueren, omdat de appellant zich opnieuw schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door promotiemateriaal van de politie te stelen. De korpschef legde het ontslag op 15 januari 2013 ten uitvoer, wat door de rechtbank Midden-Nederland in een eerdere uitspraak werd bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen, maar dat de kwalificatie van deze gedragingen als 'ernstig plichtsverzuim' niet juist was. De Raad concludeerde dat het voorwaardelijk strafontslag niet ten uitvoer kon worden gelegd, omdat de gedragingen van de appellant niet voldeden aan de voorwaarden voor dergelijk ontslag. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de korpschef, en oordeelde dat ook het subsidiair verleende ongeschiktheidsontslag geen stand kon houden. De korpschef werd veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van de appellant in zowel beroep als hoger beroep.

Uitspraak

14/1779 AW
Datum uitspraak: 23 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 februari 2014, 13/3708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.M.J. Werners, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Werners. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. V.U.C.I. Duran.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker service B bij de politie Midden Nederland. Bij besluit van 31 mei 2012 is aan appellant voorwaardelijk strafontslag verleend wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het hinderlijk lastigvallen van een minderjarige en het niet staken van de toenaderingspogingen toen daar niet op werd gereageerd en door de minderjarige en haar moeder werd geweigerd. Als voorwaarde is onder meer bepaald dat het ontslag niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij appellant zich binnen twee jaar schuldig maakt aan soortgelijk plichtverzuim of aan andere vormen van plichtsverzuim.
1.2.
Op 13 november 2012 heeft de korpschef aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om het voorwaardelijk strafontslag te effectueren, omdat hij zich naar het oordeel van de korpschef door het wegnemen en zich toeëigenen van promotiemateriaal van de politie, opnieuw schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim. Appellant heeft hierop zijn zienswijze gegeven.
1.3.
Bij besluit van 15 januari 2013 is de korpschef overgegaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag met onmiddellijke ingang. In het besluit is vermeld dat de gedragingen van appellant zijn te kwalificeren als ernstig plichtsverzuim. Subsidiair heeft de korpschef appellant ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor het politieambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 juni 2013 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen. Dit blijkt onder meer uit camerabeelden, waaruit volgens de rechtbank kan worden afgeleid dat appellant zich bewust was van het onoorbare van zijn handelen. De gedragingen zijn volgens de rechtbank aan te merken als toerekenbaar ernstig plichtsverzuim. De korpschef was daarom bevoegd om de straf van ontslag ten uitvoer te leggen.
3. Appellant heeft op hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen het besluit tot voorwaardelijk strafontslag van 31 mei 2012 geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is. De vraag die in dit geding beantwoord dient te worden is of het besluit van de korpschef tot tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk ontslag in rechte stand houdt.
4.2.
In de eerste plaats verdient opmerking dat blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting het in genoemd besluit van 31 mei 2012 gebruikte begrip plichtsverzuim moet worden opgevat als ernstig plichtsverzuim. De toevoeging van het woord ‘ernstig’ is kennelijk ten onrechte niet in het besluit vermeld.
4.3.
Ingevolge artikel 78, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan een voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer worden gelegd indien de ambtenaar zich gedurende de proeftijd schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing heeft plaatsgevonden of aan enig ander ernstig plichtsverzuim. Niet in geschil is dat de gedraging van appellant niet valt onder het soortgelijk plichtsverzuim.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank dat zijn gedraging als ernstig plichtsverzuim is aan te merken.
4.5.
Het appellant verweten wegnemen en zich toeëigenen van promotiemateriaal betreft het mee naar huis nemen door appellant van vier sleutelhangers om deze uit te delen aan een zoon en kennissen, en het in zijn locker op het bureau neerleggen van zestien sleutelhangers. De sleutelhangers zaten in een tasje dat appellant en een collega hadden aangetroffen op de servicebalie waar zij hun werk verrichtten, weke sleutelhangers - zo is achteraf gebleken - bestemd waren om uitgedeeld te worden door een andere collega die een presentatie moest houden.
4.6.
Appellant heeft ter zitting onweersproken verklaard dat zijn collega’s de in de niet afgesloten locker neergelegde sleutelhangers zonder problemen uit de locker konden halen en gebruiken, zoals ook gebruikelijk was met andere spullen die daarin lagen. Onder die omstandigheden kan deze gedraging niet worden aangemerkt als plichtsverzuim.
4.7.
Dat het mee naar huis nemen van de vier sleutelhangers om deze daar in privé uit te delen, is aangemerkt als plichtsverzuim, kan daarentegen niet onjuist worden geacht. Nu er immers geen directe relatie was met de functieuitoefening van appellant, is het door appellant zonder uitdrukkelijke toestemming meenemen van spullen die niet van hem zijn, het doen van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten.
4.8.
Onjuist acht de Raad het echter dit plichtsverzuim te kwalificeren als ernstig plichtsverzuim. Hij wijst daartoe op de bijzondere aard van het materiaal dat appellant meenam - het was zelfs bedoeld om te worden uitgedeeld - , op het zeer beperkte aantal en op zijn intentie dit materiaal daadwerkelijk uit te delen. De vergelijking die de korpschef heeft gemaakt met de Rambam-zaak gaat niet op omdat het in die zaak ging om het toeëigenen van portemonnees die aan burgers toebehoorden.
4.9.
Er was dus niet voldaan aan de voorwaarde om het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te kunnen leggen. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant slaagt. De korpschef was niet bevoegd om het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen. Nu bij de aangevallen uitspraak dit ontslag is gehandhaafd, komt die uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
4.10.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad beoordelen of het subsidiair verleende ongeschiktheidsontslag stand kan houden. De Raad stelt vast dat dit subsidiair verleende ontslag niet nader is gemotiveerd. De korpschef heeft op dit punt volstaan met een verwijzing naar hetgeen ten grondslag is gelegd aan de ten uitvoerlegging van het strafontslag. Gelet op al hetgeen daarover is overwogen, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat ook het ongeschiktheidsontslag geen stand kan houden.
5. In het voorgaande vindt de Raad aanleiding de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 980,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 980,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juni 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het primaire besluit van 15 januari 2013;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,- aan kosten
voor rechtsbijstand;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht ten bedrage van in totaal € 406,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R.G. van den Berg

HD