1.3.Bij besluit van 21 juni 2012 heeft de minister aan appellant met onmiddellijke ingang strafontslag verleend. Aan dit ontslag zijn de volgende gedragingen als plichtsverzuim aan appellant verweten:
- hij heeft niet gemeld dat hij verdachte was in een strafzaak, hoewel hij daarvoor ruim de tijd en de mogelijkheid heeft gehad;
- hij heeft herhaaldelijk onware verklaringen afgelegd over zijn afwezigheid in oktober 2010;
- hij heeft zijn nevenwerkzaamheden niet gemeld;
- hij heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van misdrijven, in het bijzonder het meermalen plegen van valsheid in geschrifte en het van witwassen een gewoonte maken, waarvoor hij is veroordeeld tot de onder 1.2 genoemde straf;
- hij heeft door zijn handelen de veiligheid van zijn collega’s en de inrichting in gevaar gebracht;
- hij heeft door zijn handelen de goede naam van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in het algemeen en van de DJI in het bijzonder in diskrediet gebracht;
- hij heeft gehandeld in strijd met instructies en algemeen geldende normen, daaronder begrepen de Gedragscode DJI.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van de minister van
21 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat van de aan het strafontslag ten grondslag gelegde gedragingen alleen al genoemde strafrechtelijke veroordelingen voldoende zijn om tot strafontslag te kunnen overgaan. De combinatie van die veroordeling tot onder meer het terugbetalen van een wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 100.136,70 en zijn functie als bewaarder, maken hem tot een chantabel persoon. Hierdoor zal hij de inrichting in gevaar kunnen brengen, temeer nu de veroordeling van appellant door publicaties bij een groot publiek bekend is geworden. Met betrekking tot de overige aan appellant verweten gedragingen overwoog de rechtbank dat appellant op grond van de door hem ontvangen circulaire gedragscode DJI van 3 november 2009 en ook op grond van het daarvoor geldende gedragsprotocol integriteit DJI van juni 2002 op de hoogte was c.q. had moeten zijn van zijn meldplicht van de hem verweten feiten en van zijn inverzekeringstelling in oktober 2010. Verder wist appellant, althans had hij moeten weten dat er gevolgen konden worden verbonden aan het verstrekken van onjuiste informatie en wist appellant dat hij zijn nevenwerkzaamheden als voorzitter van twee Islamitische scholen officieel had moeten melden. De enkele mededeling bij een sollicitatiegesprek en de vermelding in een curriculum vitae ontslaan appellant niet van zijn verplichting deze nevenwerkzaamheden uitdrukkelijk, volgens de daarvoor geldende regels, te melden. De rechtbank achtte de verweten gedragingen toerekenbaar en de straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
3. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat aan de door hem gepleegde fraude een bestuurlijk besluit ten grondslag lag en dat de baten hiervan alleen ten goede kwamen aan het vervoer van leerlingen naar de scholen, dat de ouders hiervan wisten en de gemeenten hiervan hebben geprofiteerd. Verder is aangevoerd dat diezelfde fraude ook elders bij Islamitische scholen werd gepleegd met hetzelfde doel, dat alleen de leden van het bestuur waarvan appellant deel uitmaakte door de rechter zijn veroordeeld en de andere besturen niet zijn aangeklaagd of een sepot is gevolgd. Met betrekking tot de meldplicht van de nevenwerkzaamheden heeft appellant herhaald dat hij deze destijds heeft gemeld in zijn sollicitatiebrief en bij interne sollicitaties en dat deze werkzaamheden bekend waren bij zijn leidinggevenden. Chantage acht appellant te voorkomen door hem over te plaatsen naar bijvoorbeeld een centrum voor vreemdelingenbewaring.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.