ECLI:NL:CRVB:2015:2312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
14-135 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [naam vader] tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. [naam vader] was werkzaam als kassamedewerkster en is sinds 29 oktober 2009 arbeidsongeschikt door rugklachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. In bezwaar tegen deze beslissing heeft [naam vader] aangevoerd dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat, ondersteund door een rapport van verzekeringsarts Klijn. De rechtbank heeft het beroep van [naam vader] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

Tijdens de zitting op 17 april 2015 heeft [naam vader] haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv heeft gereageerd met rapporten van hun arbeidsdeskundige en verzekeringsarts. De Raad heeft de argumenten van [naam vader] beoordeeld, waaronder de geschiktheid van de geselecteerde functies en de noodzaak van een adequaat toilet in de nabijheid van de werkplek. De Raad concludeerde dat de medische rapporten voldoende onderbouwing boden voor de beslissing van het Uwv en dat de geselecteerde functies niet ongeschikt waren voor [naam vader].

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 juli 2015.

Uitspraak

14/135 WIA
Datum uitspraak: 10 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 december 2013, 13/2476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] ([naam vader])
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens [naam vader] heeft mr. R.W. [naam vader] Vader, advocaat, hoger beroep ingesteld en een rapport van de register arbeidsdeskundige A.R.C. Geyssens ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Vervolgens is namens [naam vader] nog een reactie van Geyssens ingediend en door het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2015. [naam vader] is verschenen, bij gestaan door mr. [naam vader] Vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
[naam vader] was laatstelijk werkzaam als kassamedewerkster voor 20 uur per week. Op
29 oktober 2009 is zij uitgevallen met rugklachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2012 vastgesteld dat voor [naam vader] per 22 oktober 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan
35 % arbeidsongeschikt is bevonden.
1.2.
[naam vader] heeft in bezwaar tegen het besluit van 7 november 2012 aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing van haar bezwaar heeft zij een verzekeringsgeneeskundige expertise ingebracht van verzekeringsarts mr. J.T.J.A. Klijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft [naam vader] nader medisch onderzocht en een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld van
23 januari 2013. Met inachtneming van de resultaten van dit onderzoek en na raadpleging van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar van [naam vader] ongegrond verklaard bij besluit van 6 maart 2013 (bestreden besluit) omdat [naam vader] onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is bevonden.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van [naam vader] tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In de rapporten van medisch adviseur Klijn van 28 november 2012 en het in beroep ingebrachte nadere rapport van 24 april 2013 heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij [naam vader] te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De rechtbank heeft zich eveneens kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en daartoe onder meer overwogen dat de arbeidsdeskundigen van het Uwv uitdrukkelijk zijn ingegaan op de door [naam vader] aangevoerde grieven met betrekking tot de passendheid van de geduide functies en daarbij voldoende inzichtelijk de geschiktheid van [naam vader] voor deze functies hebben gemotiveerd.
3.1.
[naam vader] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de geselecteerde functies niet voldoen en ter onderbouwing van deze grond een rapport van arbeidsdeskundige Geyssens ingediend. Geyssens heeft in zijn rapport geschreven dat [naam vader] een gestoorde blaasfunctie heeft en dat zij bij aandrang haar plas moeilijk kan ophouden. Er moet niet alleen een toilet in de nabijheid van de werkplek zijn maar [naam vader] moet ook direct van het toilet gebruik kunnen maken als dat nodig is. In de geselecteerde functies is onvoldoende onderzocht of dat mogelijk is en bij de functie inpakster koekjes is dat zeker niet het geval omdat [naam vader] aan een productielijn werkt. Verder acht Geyssens de functies niet geschikt omdat voldoende afwisseling tussen zitten, staan en lopen ontbreekt. Door de verzekeringsarts van het Uwv is specifiek voorgeschreven dat de drie houdingen zitten staan en lopen moeten kunnen worden afgewisseld en dit is ook zo vastgelegd in de FML onder rubriek statische houdingen, onderdeel afwisseling van houding (5.9). Ter zitting van de Raad heeft [naam vader] de grond die betrekking had op het onderdeel (intensief) reiken uit de FML ingetrokken.
3.2.
Het Uwv heeft een nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsgeneeskundige bezwaar en beroep ingediend en de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De grond dat de functies, met name de functie van inpakster koekjes, niet geschikt zijn vanwege de beperkingen van [naam vader] op urologisch gebied slaagt niet. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport geschreven dat [naam vader] bij aandrang de plas moeilijk kan ophouden en dat ook zonder aandrang sprake is van ongewild urineverlies. Als beperking heeft de verzekeringsarts in de FML opgenomen dat een adequaat toilet met mogelijkheid tot verschonen in de nabijheid van de werkplek aanwezig moet zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport vermeld dat [naam vader] tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat sprake is van druppelen van urine. Het verschijnsel van druppelen van urine wordt naar haar oordeel in voldoende mate ondervangen door de door [naam vader] daarvoor als opvangmateriaal gebruikte inlegkruisjes. Een noodzaak voor [naam vader] om op ieder moment van de dag direct gebruikt te kunnen maken van het toilet wordt niet aanwezig geacht.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens de beperking dat een adequaat toilet met mogelijkheid tot verschonen in de nabijheid van de werkplek aanwezig moet zijn overgenomen in de FML van 23 januari 2013. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn inzichtelijk en begrijpelijk geformuleerd en bieden voldoende ondersteuning voor de besluitvorming van het Uwv. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat op basis van de voorliggende medische gegevens niet kan worden gezegd dat de uit de incontinentieklachten van [naam vader] voortvloeiende beperkingen onvoldoende worden ondervangen met de in de FML opgenomen voorwaarde.
4.2.
De grond dat de geselecteerde functies niet voldoen omdat geen sprake is van de vereiste afwisseling tussen zitten, staan en lopen, slaagt evenmin. De door [naam vader] geraadpleegde arbeidsdeskundige Geyssens schrijft in zijn rapport dat afwisseling in houding betekent dat in ieder geval binnen een bepaald tijdsbestek afwisseling dient plaats te vinden, bijvoorbeeld per 15 minuten of per 30 minuten. De arbeidsdeskundige van het Uwv had met de verzekeringsarts van het Uwv moeten overleggen of de geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de vereiste mate van afwisseling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in een nader, in hoger beroep ingediend, rapport geschreven dat noch de primaire verzekeringsarts, noch de verzekeringsarts in bezwaar een specifieke invulling dan wel volgorde van het afwisselend kunnen zitten, staan en lopen heeft voorgeschreven. Evenmin is voorgeschreven dat altijd elk item evenredig aan de orde moet komen. De basis is dat langdurig gedwongen houdingen of standen dienen te worden vermeden, hetgeen bereikt wordt door de beperkingen in de onderliggende items te eerbiedigen conform de daar aangegeven grens. Aangezien in de geselecteerde functies de belasting in zitten, staan of lopen (veelal bij lange na) niet wordt overschreden was nader overleg tussen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet noodzakelijk, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn nader rapport van 10 oktober 2014. De Raad kan zich vinden in dit nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en acht dit rapport, in samenhang met de overige verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, voldoende onderbouwing voor verwerping van deze beroepsgrond.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en J.W. Schuttel en
G. van Zeben - de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.J. van Gendt
sg