ECLI:NL:CRVB:2015:2294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
13-6135 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstand na ontdekking hennepkwekerij en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) toen de politie op 3 december 2010 een hennepkwekerij met 108 planten aantrof in de garage naast haar woning. Dit leidde tot een onderzoek door de sociale recherche naar de rechtmatigheid van de bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft de bijstand van appellante over de periode van 30 juli 2010 tot 3 december 2010 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de hennepkwekerij niet te melden en geen deugdelijke administratie bij te houden.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij slechts als katvanger fungeerde en dat zij slechts een bedrag van € 2.000,- heeft ontvangen van de onbekende exploitanten van de kwekerij. De Raad overweegt dat appellante niet heeft aangetoond dat zij de kwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd en dat de politie op 10 december 2010 een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. De Raad concludeert dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellante een grond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De beroepsgrond van appellante dat zij slechts de ontvangst van € 2.000,- had hoeven te administreren, wordt verworpen.

De Raad bevestigt de beslissing van het college om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. Het hoger beroep van appellante slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6135 WWB
Datum uitspraak: 14 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
4 oktober 2013, 12/1713 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.F.J. Bergmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 14/1973 WWB en 14/4367 WWB plaatsgehad op 2 juni 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. J.M. McKernan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F. Dekker. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde hier van belang bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij een inval van de politie in haar woning op 3 december 2010 is een hennepkwekerij (met 108 planten) aangetroffen in de naast die woning gelegen garage. Dit heeft geleid tot een signaal aan het college. Naar aanleiding daarvan heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In het kader van dit onderzoek is onder meer kennis genomen van de bevindingen van de politie en heeft appellante tegenover de sociale recherche een verklaring afgelegd. De bevindingen van dit onderzoek zijn vervat in de onderzoeksrapportage van 21 maart 2012.
1.2.
Bij besluit van 12 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 augustus 2012 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 30 juli 2010 tot 3 december 2010 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over die periode ten bedrage van € 5.468,46 van appellante teruggevorderd. Hierbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden omdat zij van de hennepkwekerij geen melding heeft gemaakt en dat als gevolg daarvan, mede gelet op het ontbreken van een deugdelijke boekhouding van de exploitatie van de kwekerij, het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft het volgende aangevoerd. Zij fungeerde feitelijk als katvanger, die ten behoeve van derden haar garage beschikbaar heeft gesteld voor het exploiteren van een hennepkwekerij. Daarbij is haar door de (onbekende) exploitanten een winstaandeel per oogst in het vooruitzicht gesteld. In dit geval heeft appellante een contant bedrag van € 2.000,- ontvangen en dat betekent dat de verplichting om een administratie bij te houden niet meer kan inhouden dan opgave van de eenmalige ontvangst van € 2.000,-. De formule van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 9.943,87,- ziet niet op een situatie als de onderhavige, waarin derden de inkomsten uit de hennepkwekerij hebben ontvangen. De rapportage van de politie mist in zoverre toepassing, wat de politierechter - anders dan het college - heeft onderkend. Daarom moet voor wat betreft de administratieplicht een nuancering in de vaste rechtspraak worden aangebracht voor een geval als dat van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft niet betwist dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een grond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van die schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat, indien wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, recht op (aanvullende) bijstand zou hebben bestaan.
4.2.
Vaststaat dat de politie op 10 december 2010 in de garage bij de woning van appellante een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen die, gelet op de omvang ervan, als een professionele kwekerij kan worden bestempeld en dat er toen al één keer was geoogst. Zoals de Raad eerder heeft overwogen - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC9675 - rechtvaardigt het feit dat in of bij de door appellante gehuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen de vooronderstelling dat zij (mede)eigenaar van die kwekerij is geweest en dat de opbrengst daarvan (ook) haar ten goede is gekomen. Appellante is er niet in geslaagd met objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat zij de kwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd. Daarbij is van belang dat zij de namen van de personen die de kwekerij volgens haar hebben geëxploiteerd niet heeft prijsgegeven. De stelling van appellante dat zij slechts als katvanger heeft gefungeerd en in die hoedanigheid niet meer dan een contant bedrag van € 2.000,- heeft ontvangen berust daarom louter op haar eigen verklaring. De omstandigheid dat zowel de politierechter als de belastingdienst er wel van zijn uitgegaan dat appellante uit het kweken van hennep een inkomen heeft ontvangen van € 2.000,-, is in dit kader niet van doorslaggevend belang. De bestuursrechter is immers in de vaststelling van en het oordeel over het hem voorgelegde geschil in het algemeen niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter of het standpunt van de Belastingdienst. Er is in het geval van appellante geen aanleiding om hierop een uitzondering te maken. Nu appellante ook geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden van haar verdiensten uit de kwekerij, kan niet worden vastgesteld of zij in de hier te beoordelen periode nog recht had op (aanvullende) bijstand. In het licht van het voorgaande treft de beroepsgrond van appellante dat zij slechts de ontvangst van een bedrag van € 2.000,- had behoeven te administreren geen doel.
4.3.
Niet is gebleken dat het college aan de intrekking van de bijstand het berekende bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag heeft gelegd. Reeds daarom slaagt de hierop betrekking hebbende beroepsgrond niet.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 vloeit voort dat het college met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, bevoegd was de bijstand van appellante over de periode van 30 juli 2010 tot 3 december 2010 in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, van haar terug te vorderen. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.L. Meijer

HD