ECLI:NL:CRVB:2015:229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
13-3646 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schuldig nalatig verklaring AOW-premie en ontvangst aanslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldig nalatig verklaring van de AOW-premie van appellant. Appellant, die op 16 november 2006 failliet was verklaard, had in 2005 een openstaande schuld van € 11.000,- aan de Belastingdienst. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had appellant op 10 juni 2010 geïnformeerd over deze schuld en verzocht om informatie over omstandigheden die aanleiding konden geven om van de schuldig nalatig verklaring af te zien. Appellant heeft echter geen overtuigend bewijs geleverd dat hij de aanslag niet heeft ontvangen.

De Svb verklaarde appellant op 18 oktober 2010 voor 100% schuldig nalatig, wat later door de rechtbank werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Svb had moeten onderzoeken of het niet betalen van de AOW-premie aan appellant kon worden verweten, gezien zijn faillissement. In een nieuw besluit op 26 april 2012 verklaarde de Svb het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond, met de stelling dat de aanslag ambtshalve was opgelegd.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat de aanslag over 2005 ambtshalve was opgelegd en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze niet heeft ontvangen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Svb verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat appellant niet kon aantonen dat de aanslag niet was ontvangen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3646 AOW
Datum uitspraak: 30 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
30 mei 2013, 12/1650 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Knippenbergh. Voor de Svb is verschenen
J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 16 november 2006 failliet verklaard. Dit faillissement is op 27 juni 2007 bij gebrek aan baten opgeheven.
1.2.
De Svb heeft appellant op 10 juni 2010 bericht dat de Belastingdienst heeft laten weten dat er op appellants aanslag inkomstenbelasting over de periode 1 januari 2005 tot en met
31 december 2005 een bedrag van € 11.000,- niet is betaald. De Svb heeft appellant verzocht hem te informeren over omstandigheden die aanleiding kunnen vormen van schuldig nalatig verklaring af te zien.
1.3.
Mr. Van Knippenbergh heeft de Svb bericht stukken te zullen opvragen bij de voormalige curator van appellant. Hij heeft daarbij toegezegd de Svb nader te berichten. Ondanks diverse telefonische rappellen heeft de Svb geen nader bericht ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft de Svb appellant 100% schuldig nalatig verklaard over het jaar 2005. Daarbij is overwogen dat appellant niet heeft aangetoond dat de bij de Belastingdienst openstaande schuld niet aan hem is toe te rekenen.
1.5.
Bij besluit van 13 april 2011 heeft de Svb appellants bezwaar tegen het besluit van
18 oktober 2010 ongegrond verklaard. Dit besluit is door de rechtbank op 13 oktober 2011 vernietigd onder overweging dat de Svb had moeten onderzoeken of op grond van het faillissement in 2006 aangenomen moet worden dat het niet betalen van de AOW-premie over 2005 appellant wellicht niet verweten kan worden. Daarbij is van belang wanneer de aanslag over 2005 invorderbaar was en of appellants financiële situatie zodanig is geweest dat hij bij een normale bedrijfsvoering bedragen had kunnen reserveren voor de te verwachten aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aldus de rechtbank.
1.6.
Bij besluit van 26 april 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb appellants bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2010 opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat uit inlichtingen van de Belastingdienst is gebleken dat de aanslag over 2005 ambtshalve is opgelegd, zodat geen rekening kan worden gehouden met het eventueel aanwezig zijn van omstandigheden op grond waarvan het niet betalen van de premie niet aan de belanghebbende kan worden toegerekend.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen in geschil is of vaststaat dat de aanslag over 2005 ambtshalve is opgelegd en zo ja: of appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij de aanslag niet heeft ontvangen en dat hem in dat verband geen verwijt kan worden gemaakt.
2.2.
Uit de informatie van de Belastingdienst blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat aan appellant ambtshalve een aanslag over 2005 is opgelegd en dat deze aanslag op 6 augustus 2008 is verzonden aan het toenmalige woonadres van appellant. Hieraan doet niet af dat de Belastingdienst niet meer beschikt over een exacte kopie van deze aanslag. Appellant heeft volgens de rechtbank geen omstandigheden aangedragen die tot het oordeel kunnen leiden dat appellant de aanslag niet heeft ontvangen en dat hem in dit verband geen verwijt kan worden gemaakt.
3.1.
In hoger beroep is namens appellant (wederom) naar voren gebracht dat de aanslag over 2005 niet door appellant is ontvangen, dat de Belastingdienst niet over een kopie van die aanslag beschikt en dat daardoor niet kan worden vastgesteld of deze naar het juiste adres is verzonden.
3.2.
De Svb heeft in het verweerschrift verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In artikel 18, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) zoals die tot 1 januari 2006 luidde, is neergelegd dat van schuldig nalatig verklaring niet wordt afgezien als de aanslag voor de premie volksverzekeringen ambtshalve is opgelegd omdat de premieplichtige geen of onvoldoende medewerking heeft verleend bij het vaststellen van het premie-inkomen. In artikel 18a van de Wfv is bepaald dat in dit geval het beroep tegen schuldig nalatig verklaring slechts kan zijn gegrond op het verweer dat de aanslag niet is ontvangen, indien de belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij de aanslag nimmer heeft ontvangen en dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het niet ontvangen van de aanslag hem niet kan worden verweten.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de aanslag over 2005 door niet aan hem te verwijten omstandigheden niet heeft ontvangen. Uit de door de Svb overgelegde systeemprints van de Belastingdienst blijkt dat de ambtshalve opgelegde aanslag over 2005 op 6 augustus 2008 is verzonden aan het adres van appellant dat op dat moment was opgenomen in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (nu: Basisregistratie personen). Daarbij kan nog worden opgemerkt dat in 2005, ruim voordat appellant in staat van faillissement verkeerde, een voorlopige aanslag aan hem was toegezonden. Het komt niet aannemelijk voor dat deze appellant niet heeft bereikt, zoals door hem is gesteld.
4.4.
Het onder 4.2 en 4.3 overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) B. Rikhof
nk