In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen twee uitspraken van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de bijstandsverlening aan appellanten, die sinds 1982 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt de hoger beroepen tegen de uitspraken van 19 december 2013 en 10 juli 2014, waarin de rechtbank de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam en de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft bekrachtigd. De appellanten hebben in het kader van een pilot onderzoek naar vermogen in het buitenland, waarbij zij niet hebben gereageerd op een verzoek om informatie over hun vermogen, te maken gekregen met een intrekking van hun bijstandsuitkering. De Raad oordeelt dat het college de gegevens uit de pilot terecht heeft gebruikt en dat er geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst de beroepsgronden van appellanten af. De Raad concludeert dat de Svb zijn besluitvorming niet heeft gebaseerd op het onderzoek van het college, maar op door appellanten aangedragen gegevens. De uitspraken van de rechtbank worden bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.