ECLI:NL:CRVB:2015:226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aard van de Poolse uitkering in relatie tot de Nederlandse kinderbijslag
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2015, staat de vraag centraal of een Poolse uitkering moet worden aangemerkt als gezinsbijslag in de zin van de Europese Verordening (EEG) nr. 1408/71 en of deze uitkering van dezelfde aard is als de Nederlandse kinderbijslag. De appellant, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de Poolse uitkering niet als gezinsbijslag kwalificeerde. De betrokkene, afkomstig uit Polen, ontving kinderbijslag in Nederland voor zijn zoon, terwijl zijn gezin in Polen een Poolse uitkering ontving in verband met de zorg voor hun gehandicapte kind.
De Raad oordeelt dat de Poolse uitkering niet kan worden aangemerkt als gezinsbijslag in de zin van de Verordening, omdat deze uitkering en de Nederlandse kinderbijslag niet van dezelfde aard zijn. De Poolse uitkering is bedoeld om kosten te dekken die verband houden met de zorg voor een gehandicapt kind, terwijl de kinderbijslag in Nederland is gericht op de algemene kosten van levensonderhoud van kinderen. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie, waarin wordt gesteld dat uitkeringen van dezelfde aard moeten voldoen aan specifieke criteria met betrekking tot hun doel en berekeningsgrondslag.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de Poolse uitkering niet in mindering mag worden gebracht op de Nederlandse kinderbijslag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar hebben behandeld. De beslissing is genomen zonder dat er proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen.