ECLI:NL:CRVB:2015:2253
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor aflossing schuld op basis van WWB
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die vanaf 29 maart 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstand per 1 december 2011 zien beëindigen vanwege het opstarten van een horecabedrijf. Na de beëindiging van zijn bedrijfsactiviteiten ontving hij vanaf 22 januari 2013 opnieuw bijstand. Op 15 oktober 2013 diende hij een aanvraag in voor bijzondere bijstand ter aflossing van een schuld bij Eneco van € 1.405,93. Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB bijstand voor schulden in beginsel niet mogelijk is, en er geen zeer dringende redenen waren om hiervan af te wijken.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de appellant vanaf 22 januari 2013 over voldoende middelen beschikte om in zijn noodzakelijke kosten te voorzien, en dat de schuldenlast hieraan niet afdeed. De rechtbank stelde verder dat het ontbreken van verwijtbaarheid bij het ontstaan van de schuld geen zeer dringende reden vormde voor bijstandsverlening.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan en dat de appellant geen nieuwe redenen had aangedragen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor bijzondere bijstand af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.