ECLI:NL:CRVB:2015:2251
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling bijstandsaanvraag en buiten behandelingstelling door college
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Appellant had tot 1 december 2011 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstandsaanvraag van 16 november 2012 werd door het college buiten behandeling gesteld omdat hij de gevraagde bewijsstukken niet tijdig had overgelegd. Het college had appellant verzocht om diverse documenten, waaronder bankafschriften en bewijsstukken van schulden, maar stelde vast dat hij niet aan deze verzoeken had voldaan binnen de gestelde termijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant stelde dat hij op 29 november 2012 alle gevraagde gegevens had ingeleverd, maar het college had deze stukken een week later retour ontvangen. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij alle gevraagde documenten had overgelegd. Bovendien werd de beroepsgrond van appellant dat hem een tweede hersteltermijn had moeten worden gegund, verworpen, omdat de wet hier geen basis voor biedt.
De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat er geen reden was om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.