ECLI:NL:CRVB:2015:2251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
13-5203 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling bijstandsaanvraag en buiten behandelingstelling door college

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Appellant had tot 1 december 2011 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstandsaanvraag van 16 november 2012 werd door het college buiten behandeling gesteld omdat hij de gevraagde bewijsstukken niet tijdig had overgelegd. Het college had appellant verzocht om diverse documenten, waaronder bankafschriften en bewijsstukken van schulden, maar stelde vast dat hij niet aan deze verzoeken had voldaan binnen de gestelde termijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant stelde dat hij op 29 november 2012 alle gevraagde gegevens had ingeleverd, maar het college had deze stukken een week later retour ontvangen. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij alle gevraagde documenten had overgelegd. Bovendien werd de beroepsgrond van appellant dat hem een tweede hersteltermijn had moeten worden gegund, verworpen, omdat de wet hier geen basis voor biedt.

De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat er geen reden was om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.

Uitspraak

13/5203 WWB
Datum uitspraak: 7 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 september 2013, 13/3135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2015. Voor appellant is verschenen mr. Kuijper. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving tot 1 december 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De beëindiging van de bijstand hield verband met de start van een eigen bedrijf, waarmee appellant in de kosten van zijn levensonderhoud kon voorzien.
1.2.
Appellant heeft zich op 16 november 2012 bij het Werkplein Den Haag Noord/Zuid-West gemeld om bijstand aan te vragen en op diezelfde datum de aanvraag ingediend. Bij brief van
16 november 2012 heeft het college appellant verzocht om nadere gegevens over te leggen en hem daartoe tot uiterlijk 30 november 2012 de gelegenheid gegeven. Gevraagd is om onder andere kopieën van bankafschriften van alle zakelijke en privérekeningen vanaf september 2012, recente bewijzen van schulden, de boekhouding van zijn bedrijf over de laatste drie jaar en de liquidatiebalans. Appellant heeft op 29 november 2012 een uittreksel handelsregister van de Kamer van Koophandel, alsmede bewijzen van schulden overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft het college de aanvraag om bijstand met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de in de brief van
16 november 2012 gevraagde bewijsstukken niet tijdig heeft overgelegd.
1.4.
Bij besluit van 15 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde gegevens nodig waren om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken.
4.3.
Appellant heeft gesteld dat hij op 29 november 2012 alle gevraagde gegevens bij het college heeft ingeleverd, maar deze stukken een week later van het college retour heeft ontvangen. Appellant heeft deze stelling niet aannemelijk gemaakt, terwijl dat wel op zijn weg lag. Uit de gedingstukken blijkt weliswaar dat appellant een deel van de gevraagde gegevens op 29 november 2012 heeft overgelegd, maar niet dat hij alle - bij brief van
16 november 2012 - gevraagde gegevens heeft overgelegd.
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat hem een tweede hersteltermijn had moeten worden gegund, slaagt niet. De tekst van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Evenmin heeft appellant bewijzen aangedragen voor zijn stelling dat het bestendige praktijk van het college is om een tweede termijn te bieden.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 was het college bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
7 juli 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD