ECLI:NL:CRVB:2015:2248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
14-7180 AAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing vergoeding voor aanschaf nieuwe auto op basis van Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 25 november 2014 het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 4 december 2013 de aanvraag van appellant voor een vergoeding van de aanschafkosten van een nieuwe auto afgewezen, omdat de auto van appellant nog niet was afgeschreven. Appellant, die lijdt aan een ernstige angststoornis, stelde dat hij medische noodzaak had voor vervanging van zijn auto, maar het Uwv en later de rechtbank oordeelden dat hij geen voldoende onderbouwing had geleverd voor deze noodzaak. De rechtbank concludeerde dat de gebruikelijke afschrijvingstermijn van zeven jaar voor een auto van toepassing was en dat appellant verantwoordelijk was voor het onderhoud van zijn voertuig. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak bevestigde dat er geen medische of andere noodzaak was voor een vervroegde vergoeding voor een nieuwe auto.

Uitspraak

14/7180 AAW
Datum uitspraak: 8 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2014, 14/2505 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Partijen zijn, waarvan het Uwv met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Voor een weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellant is bij besluit van 22 april 2008 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet door het Uwv in aanmerking gebracht voor een leefvervoersvoorziening, zijnde de vergoeding van de kosten van aanschaf van een nieuwe auto ter waarde van € 13.895,-. en een leefkilometervergoeding. Bij besluit van 4 januari 2013 is de leefkilometervergoeding voor 2013 onveranderd voortgezet.
1.2.
Appellant heeft op 29 juli 2013 een aanvraag om vergoeding van de aanschafkosten van een andere auto ingediend. Volgens hem is hij nog steeds aangewezen op vervoer met de eigen auto en bestaat er de mogelijkheid om de bestaande auto onder gunstige voorwaarden in te ruilen.
1.3.
Bij besluit van 4 december 2013 heeft het Uwv de aanvraag van appellant van
29 juli 2013 afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 18 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2013 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat een voorziening als bijvoorbeeld een auto in de regel over 7 jaar wordt afgeschreven. De aan appellant verstrekte auto is pas 5,5 jaar oud en is daarmee nog niet afgeschreven. Ook is het Uwv niet gebleken van een medische noodzaak om de auto voortijdig te vervangen.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In beroep heeft hij aangevoerd dat hij lijdt aan een ernstige, chronisch verlopen, gegeneraliseerde angststoornis met wisselende somatoforme stoornissen. Hierdoor heeft hij beperkingen ten aanzien van (de kans op) plotseling opkomende, onverwachte gebeurtenissen. Daarnaast wordt hij geconfronteerd met steeds hogere kosten voor het goed laten functioneren van zijn huidige auto. Appellant heeft zijn beroep onderbouwd met een verklaring van M. Groneck, neuroloog, van 1 september 2014 en met een emailbericht van Autohaus Lehmann GmbH van
19 maart 2014.
2.2.
In verweer heeft het Uwv een verklaring van J.W.H.J. Verzijden, verzekeringsarts bezwaar en beroep, ingebracht. Verzijden verklaart dat de gezondheidstoestand van appellant zoals is beschreven door neuroloog Groneck, bekend is en meegenomen is in de oordeelsvorming. Door de neuroloog wordt geen medische noodzaak beschreven voor vervanging van de auto noch voor de aanschaf van een andere auto. Voorts heeft het Uwv nader toegelicht waarom van een afschrijvingstermijn van zeven jaar wordt uitgegaan.
2.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen, waarbij appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder.
“3. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen medische of andere noodzaak heeft gesteld op grond waarvan verweerder gehouden is om eerder dan na de gebruikelijke afschrijvingstermijn van zeven jaar aan eiser een vergoeding voor een nieuwe auto toe te kennen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende uiteengezet waarom een personenauto pas na zeven jaar wordt afgeschreven. Nu de auto eigendom is van eiser, is het zijn verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een adequaat onderhoud van de auto. De rechtbank is van oordeel dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van gebreken aan de auto die gevolgen hebben voor zijn medische toestand.”
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft verwezen naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht en deze gronden nog eens herhaald. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze beroepsgronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) P. Uijtdewillegen

MK